ECLI:NL:GHARL:2016:2129

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2016
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
200.176.330/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bewindvoerder en mentor in het kader van onderbewindstelling met afwijking van de voorkeur van de rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van een moeder, waarbij de benoeming van een bewindvoerder en mentor aan de orde was. De moeder, die in een verzorgingshuis woont vanwege een angststoornis, had in eerste aanleg verzocht om haar zoon als bewindvoerder te benoemen en om een mentorschap in te stellen. De kantonrechter had echter een andere bewindvoerder en mentor benoemd, wat leidde tot het hoger beroep van de moeder. De dochters van de moeder bestreden het verzoek van de moeder en vroegen om niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 februari 2016 zijn de betrokken partijen verschenen, waaronder de advocaten van de moeder en de dochters. Het hof heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Het hof concludeerde dat de moeder als gevolg van haar geestelijke toestand niet in staat is haar niet-vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen, wat grond vormt voor het instellen van een mentorschap. Het hof oordeelde dat, ondanks de voorkeur van de moeder voor haar zoon als bewindvoerder, de benoeming van een onafhankelijke derde noodzakelijk was vanwege de slechte verstandhouding tussen de zoon en de dochters.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing benadrukt het belang van een onafhankelijke bewindvoerder en mentor in situaties waar de belangen van de betrokkenen conflicteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.176.330/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 14-6183 en 14-6181
beschikking van de familiekamer van 10 maart 2016
inzake
[verzoekster1] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in het hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. de Groot, kantoorhoudende te Leusden.
en
[verzoeker2] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in het hoger beroep,
verder te noemen: zoon [verzoeker2] ,
advocaat: mr. P.P.M. Voskuil-van Dijk, kantoorhoudende te Amsterdam.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende1],
wonende te [A] ,
hierna te noemen: dochter [belanghebbende1] ,
advocaat: mr. B. Hiemstra, kantoorhoudende te Drachten,
2. [belanghebbende2],
wonende te [B] (Duitsland),
hierna te noemen: dochter [belanghebbende2] ,
advocaat: mr. B. Hiemstra, kantoorhoudende te Drachten,

3. [belanghebbende3] B.V.,

gevestigd te [A] ,
hierna te noemen: [belanghebbende3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 9 juni 2015, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 8 september 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende:
ten aanzien van het bewind
primair: zoon [verzoeker2] te benoemen tot bewindvoerder;
subsidiair: een andere professionele bewindvoerder dan [belanghebbende3] B.V. te benoemen;
ten aanzien van het mentorschap
primair: het inleidend verzoek van dochter [belanghebbende2] tot instelling van een mentorschap af te wijzen;
subsidiair: zoon [verzoeker2] tot mentor te benoemen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 27 oktober 2015, hebben de dochters het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden. Zij hebben verzocht het door de moeder ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk, althans ongegrond, te verklaren, en zoon [verzoeker2] , althans de moeder, te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.3
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 27 oktober 2015, heeft zoon [verzoeker2] het verzoek in hoger beroep van de moeder behoudens voor zover het de instelling van een mentorschap betreft onderschreven.
2.4
Tevens heeft zoon [verzoeker2] bij voormeld verweerschrift incidenteel appel ingesteld en daarin verzocht de beschikking van 9 juni 2015 te vernietigen en opnieuw beslissende:
primair:
I. de goederen die toebehoren en zullen toebehoren aan de moeder onder bewind te stellen wegens haar lichamelijke en geestelijke toestand en als bewindvoerder zoon [verzoeker2] te benoemen;
II. een mentorschap in te stellen ten behoeve van de moeder en als mentor zoon [verzoeker2] te benoemen;
subsidiair:
I. de goederen die toebehoren en zullen toebehoren aan de moeder onder bewind te stellen wegens haar lichamelijke en geestelijke toestand en als bewindvoerder te benoemen een onafhankelijke (rechts)persoon, ambtshalve door het hof in te stellen, althans een bewindvoerder te benoemen die het hof in goede justitie mocht menen te behoren;
II. een mentorschap in te stellen ten behoeve van de moeder en als mentor te benoemen een onafhankelijke (rechts)persoon, ambtshalve door het hof in te stellen, althans een mentor te benoemen die het hof in goede justitie mocht menen te behoren.
2.5
Bij verweerschrift op het incidenteel appel hebben de dochters [belanghebbende1] en [belanghebbende2] het verzoek in het incidenteel appel bestreden.
2.6
Ter griffie van het hof zijn voorts binnengekomen:
- een journaalbericht met bijlagen van 15 september 2015 van mr. De Groot;
- een journaalbericht met bijlage van 7 december 2015 van mr. Hiemstra;
- een journaalbericht met bijlage van 1 februari 2016 van mr. Voskuil-Van Dijk;
2.7
De mondelinge behandeling heeft op 12 februari 2016 plaatsgevonden. Verschenen zijn mr. De Groot, zoon [verzoeker2] , bijgestaan door mr. Voskuil-van Dijk, dochter [belanghebbende1] en dochter [belanghebbende2] , beiden bijgestaan door mr. Hiemstra, en de heer [C] namens de bewindvoerder. Mr. De Groot, mr. Voskuil-Van Dijk en mr. Hiemstra hebben ieder het woord gevoerd mede aan de hand van de door hen overgelegde pleitnotities. Tevens heeft mr. Hiemstra - met instemming van het hof - de brief van 15 april 2015 van GGZ Centraal aan de huisarts van de moeder opnieuw - ditmaal in zijn geheel - overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Bij inleidend verzoekschrift gedateerd 21 november 2014 heeft dochter [belanghebbende2] verzocht een bewind in te stellen over de goederen die toebehoren en zullen toebehoren aan de moeder en [belanghebbende3] als bewindvoerder te benoemen. Tevens heeft zij verzocht een mentorschap ten behoeve van de moeder in te stellen en [belanghebbende3] als mentor te benoemen.
3.2
Bij beschikking van 9 juni 2015 heeft de kantonrechter de goederen, die toebehoren of zullen toebehoren aan de moeder onder bewind gesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand en [belanghebbende3] tot bewindvoerder benoemd. Tevens is een mentorschap ingesteld ten behoeve van de moeder en is [belanghebbende3] tot mentor benoemd.

4.De motivering van de beslissing

ten aanzien van de wijze van totstandkoming van de bestreden beschikking
4.1
Het hof overweegt dat voor zover zoon [verzoeker2] heeft geklaagd over de wijze van totstandkoming van de bestreden beschikking, in het bijzonder het schenden van het beginsel van hoor en wederhoor, hij geen belang heeft bij behandeling van de klacht. Immers, zoon [verzoeker2] heeft thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld zijn inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking van 9 juni 2015 kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
ten aanzien van de onderbewindstelling en het mentorschap
4.2
Niet in geschil is dat de gronden voor het instellen van een bewind over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de moeder aanwezig zijn. Wel is in geschil wie als bewindvoerder moet worden benoemd.
4.3
Voorts is in geschil is of de gronden voor het instellen van een mentorschap aanwezig zijn, en zo ja wie in dat geval als mentor moet worden benoemd. Het hof overweegt hierover als volgt.
4.4
In september 2013 is de echtgenoot van de moeder overleden. Vanaf september 2014 woont de moeder in een verzorgingshuis, omdat zij niet alleen thuis kon zijn in verband met een al lang bestaande angststoornis. Blijkens de brief van 15 april 2015 van de psychiater die de moeder heeft onderzocht in verband met een beoordeling over de wilsbekwaamheid inzake vermogensrechtelijke kwesties, is de mate waarin de moeder het initiatief bij de ander legt opvallend. Qua persoonlijkheid lijkt er voornamelijk sprake te zijn van cluster C trekken, te weten angstig, vermijdend dan wel afhankelijk gedrag. Hoewel de ernst van de cognitieve problematiek van de moeder relatief beperkt is, lijken de consequenties daarvan onder meer versterkt te worden door de persoonlijkheid van de moeder. Volgens de psychiater is de moeder weinig geneigd tot het nemen van initiatieven en is zij hierdoor reeds lange tijd geneigd beslissingen door anderen te laten nemen. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is bovendien gebleken dat zowel dochters [belanghebbende2] en [belanghebbende1] als zoon [verzoeker2] een mentorschap ten behoeve van de moeder noodzakelijk achten. Ter zitting is eveneens naar voren gekomen dat de moeder niet zelf haar zaken van niet-vermogensrechtelijke aard behartigt. Zo heeft zij de zaken rondom haar verhuizing naar het verzorgingshuis niet zelf geregeld, maakt zij zelf geen afspraken met de kapper en laat zij haar medicatie door anderen regelen. Ook heeft de moeder ondersteuning nodig ten aanzien van het wassen.
4.5
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat voldoende vast staat dat de moeder als gevolg van haar geestelijke toestand duurzaam niet in staat is haar niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Dit betekent dat het hof met de kantonrechter van oordeel is dat er grond bestaat voor het instellen van een mentorschap ten behoeve van de moeder.
4.6
Wat betreft de persoon van de bewindvoerder en mentor ziet het hof, ondanks de voorkeur die moeder heeft voor zoon [verzoeker2] , geen aanleiding om een andere persoon of organisatie te benoemen dan de kantonrechter heeft gedaan. Duidelijk is dat de visie van zoon [verzoeker2] ten aanzien van zijn houding en gedragingen jegens de moeder alsmede de wijze waarop hij de belangen van de moeder heeft behartigd in de periode voordat een bewind en mentorschap was ingesteld en de visie van de dochters [belanghebbende2] en [belanghebbende1] hieromtrent lijnrecht tegenover elkaar staan. Zoon [verzoeker2] bestrijdt de weergave die dochters [belanghebbende2] en [belanghebbende1] hierover hebben gegeven en beschouwt deze als ernstige verwijten. Het hof constateert dat een deel van de weergave zoals de dochters die geven wordt bevestigd door de bewindvoerder c.q. mentor. Wat hier verder ook van zij, de niet betwiste forse strijd tussen zoon [verzoeker2] en dochters [belanghebbende2] en [belanghebbende1] acht het hof reeds voldoende reden om af te wijken van de voorkeur van de moeder. Gelet op de duur van de slechte verstandhouding tussen zoon [verzoeker2] en dochters [belanghebbende2] en [belanghebbende1] verwacht het hof niet dat deze binnen afzienbare termijn verbeterd zal zijn. Het hof acht het noodzakelijk dat de bewindvoering en het mentorschap worden uitgeoefend door een onafhankelijke derde, zoals de kantonrechter ook heeft beslist.
4.7
Niet gebleken is dat de huidige bewindvoerder en mentor zijn taken als bewindvoerder en mentor niet naar behoren uitoefent. Voor zover zoon [verzoeker2] heeft gesteld dat de bewindvoerder en mentor zich niet onafhankelijk opstelt, gaat het hof aan die stelling voorbij. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de bewindvoerder ter zitting te kennen heeft gegeven dat hem dit wordt verweten omdat hij in het belang van de moeder zaken aan de orde stelt die zoon [verzoeker2] niet duldt. Volgens de bewindvoerder benoemt hij enkel de feiten in deze. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting heeft het hof geen aanleiding te veronderstellen dat de bewindvoerder en mentor zich bij de uitoefening van zijn taken niet, althans onvoldoende, neutraal opstelt jegens zoon [verzoeker2] . Voor zover is aangevoerd dat een vrouwelijke bewindvoerder en mentor dient te worden benoemd, ziet het hof geen aanleiding voor een ander oordeel. Ter zitting is naar voren gekomen dat het bij het huidige bewindvoerderskantoor mogelijk is de belangen van de moeder te laten behartigen door een vrouwelijke bewindvoerder en mentor. De bewindvoerder en mentor heeft te kennen gegeven dat de moeder haar wens op dit punt evenwel niet eerder kenbaar heeft gemaakt bij het bewindvoerderskantoor.
Proceskosten
4.8
Het hof ziet ten aanzien van de proceskosten geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt dat de kosten in het geding in hoger beroep in zaken als de onderhavige zullen worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking
voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen en zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 9 juni 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. M.A.L.M. Willems en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 maart 2016 in bijzijn van de griffier.