ECLI:NL:GHARL:2016:2040

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 maart 2016
Publicatiedatum
14 maart 2016
Zaaknummer
WAHV 200.169.297
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Hiemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing van de kantonrechter inzake niet-ontvankelijkheid van het beroepschrift in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift niet ondertekend was. De betrokkene had echter een ondertekend beroepschrift naar de CVOM gestuurd, die dit niet naar de rechtbank had doorgezonden. Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte had overwogen dat het verzuim niet was hersteld. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en wees de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant voor verdere behandeling. Het hof benadrukte dat de CVOM de plicht had om het ondertekende beroepschrift door te zenden naar de rechtbank, wat niet was gebeurd. De beslissing van het hof houdt in dat de betrokkene alsnog de kans krijgt om zijn beroep inhoudelijk te laten beoordelen.

Uitspraak

WAHV 200.169.297
14 maart 2016
CJIB 181467280
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant
van 23 maart 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de betrokkene niet heeft voldaan aan het gestelde in artikel 9 WAHV junctis de artikelen 6:5 en 6:6 van de Algemene bestuurswet (Awb).
2. Het dossier bevat een niet ondertekend beroepschrift van de betrokkene, gedateerd 18 augustus 2014, dat blijkens het op de envelop, waarin het beroepschrift is verzonden, geplaatste stempel op 25 augustus 2014 door de CVOM is ontvangen. Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de officier d.d. 24 juli 2014. De griffier van de rechtbank heeft de betrokkene bij brief van 21 november 2014 erop gewezen dat het beroepschrift niet compleet is en dient te worden aangevuld met een handtekening en het niet of niet tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens ertoe kan leiden dat het beroepschrift niet inhoudelijk wordt beoordeeld. De betrokkene is in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens binnen twee weken na dagtekening van deze brief in te dienen. Niet gebleken is dat een reactie bij de rechtbank is binnengekomen.
3. De betrokkene voert aan dat hij op 21 november 2014 een brief van de rechtbank heeft ontvangen, inhoudende dat het beroepschrift niet compleet was omdat zijn handtekening ontbrak. Hij heeft die dag het beroepschrift opnieuw uitgeprint, dit ondertekend en het naar de CVOM gezonden.
4. De advocaat-generaal heeft blijkens het verweerschrift nader onderzoek verricht. Bij raadpleging van het digitale dossier in het geautomatiseerde systeem van de CVOM is gebleken dat het beroepschrift van de betrokkene, gedateerd 18 augustus 2014 en voorzien van een handtekening, door de CVOM is ontvangen op 25 november 2014. Een kopie van dit beroepschrift is aan het verweerschrift gehecht.
5. Blijkens de door de advocaat-generaal ingewonnen inlichten heeft de betrokkene tijdig en op de voorschreven wijze gereageerd op de brief van de griffier van de rechtbank van 21 november 2014, met dien verstande dat de betrokkene het ondertekende beroepschrift naar de CVOM in plaats van de rechtbank heeft gezonden. Ingevolge artikel 11, eerste lid, WAHV en artikel 6:15 Awb rustte op de CVOM de plicht om het alsnog ondertekende beroepschrift door te zenden naar de rechtbank. Dit is nagelaten.
6. De kantonrechter heeft, gelet hierop, ten onrechte overwogen dat het verzuim, dat niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb, niet is hersteld. Dat brengt mee dat de kantonrechter het ingestelde beroep van de betrokkene ten onrechte op deze grond niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen. Het hof zal de zaak niet zelf afdoen, maar overeenkomstig het bepaalde in artikel 20d, tweede lid, WAHV terugwijzen naar de rechtbank Oost-Brabant. Het hof neemt hierbij in overweging dat de kantonrechter het beroep zonder dit op een zitting te behandelen niet-ontvankelijk heeft verklaard, zodat terugwijzing naar analogie van artikel 20d, tweede lid, WAHV in de rede ligt.
7. Gesteld noch gebleken is dat de betrokkene in hoger beroep voor vergoeding in aanmerking komen kosten heeft gemaakt.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de bestreden beslissing en wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Hiemstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.