ECLI:NL:GHARL:2016:1930

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2016
Publicatiedatum
10 maart 2016
Zaaknummer
200.178.140/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie na gijzeling en beoordeling van financiële omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om de kinderalimentatie op nihil te stellen, met als argument dat hij door gijzeling niet in staat was om inkomsten te verwerven. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en stelde dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. Het huwelijk van partijen was ontbonden op 3 augustus 2010, en uit dit huwelijk was een kind geboren. De man was verplicht om kinderalimentatie te betalen, maar had een aanzienlijke betalingsachterstand opgebouwd. Het hof heeft vastgesteld dat er een relevante wijziging van omstandigheden was door de gijzeling van de man, maar dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie en zijn inspanningen om inkomsten te verwerven. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 10 juli 2015 bekrachtigd, waarbij het verzoek van de man om de kinderalimentatie op nihil te stellen was afgewezen. De man is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.178.140
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 274670)
beschikking van 10 maart 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.A.J.L. van Elk de Freese te Cuijk,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. Geuze te Best.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 10 juli 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 oktober 2015;
- het verweerschrift met producties, ingekomen op 4 november 2015;
- een journaalbericht van mr. Van Elk de Freese van 19 oktober 2015 met producties, ingekomen op 20 oktober 2015;
- een journaalbericht van mr. Van Elk de Freese van 14 december 2015 met producties, ingekomen op 15 december 2015;
- een journaalbericht van mr. Geuze van 29 januari 2016 met producties, ingekomen op 1 februari 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 februari 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 3 augustus 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Arnhem van 22 maart 2010 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Uit het huwelijk van partijen is op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] [kind] (verder te noemen: [kind]) geboren.
[kind] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.3
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 3 december 2009 heeft de rechtbank Arnhem bepaald dat de man per 3 december 2009 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] (verder: kinderalimentatie) moet voldoen van € 600,- per maand en een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (verder: partneralimentatie) moet voldoen van € 750,- per maand.
3.4
In voormelde echtscheidingsbeschikking van 22 maart 2010 heeft de rechtbank overeenkomstig voormelde beschikking voorlopige voorzieningen de kinderalimentatie op € 600,- per maand en de partneralimentatie op € 750,- per maand vastgesteld per de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
3.5
De vrouw woont sedert 7 november 2011 samen met haar partner met wie zij op 9 januari 2012 is gehuwd. In verband daarmee is de verplichting tot betaling van partneralimentatie door de man aan de vrouw van rechtswege vervallen.
3.6
Bij verstekvonnis in kort geding van 18 september 2014 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, voormelde beschikkingen van 3 december 2009 en 22 maart 2010 uitvoerbaar bij voorraad bij lijfsdwang verklaard en bepaald dat de ingijzelstelling plaats mag hebben een dag na betekening van dat vonnis en zolang de man de per 1 oktober 2014 verschuldigde kinder- en partneralimentatie niet heeft voldaan. Dit vonnis is op 29 september 2014 betekend aan de man waarna de tenuitvoerlegging door middel van lijfsdwang op 8 oktober 2014 een aanvang heeft genomen. De gijzeling is in juli 2015 geëindigd.
3.7
Bij vonnis in verzet in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 10 november 2014, zijn de vorderingen in verzet van de man afgewezen en is het verstekvonnis van 18 september 2014 bekrachtigd, met dien verstande dat aan de tenuitvoerlegging van de lijfsdwang een maximale tijdsduur wordt verbonden van één jaar met ingang van 8 oktober 2014. Uit dit vonnis blijkt voorts dat de man - behoudens mogelijk enkele malen € 250,- in contanten - geen alimentatie heeft betaald. Per 1 oktober 2014 bedroeg de betalingsachterstand ter zake van verschuldigde kinderalimentatie € 36.143,48 en ter zake van verschuldigde partneralimentatie € 17.244,92.
3.8
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft de man bij vonnis van 19 maart 2015 in staat van faillissement verklaard. Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 14 april 2015 is het verzet van de vrouw tegen het vonnis van 19 maart 2015 ongegrond verklaard. Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 22 juni 2015 is het vonnis van 19 maart 2015 vernietigd, het verzet van de vrouw tegen het vonnis van 14 april 2015 alsnog gegrond verklaard en het verzoek tot faillietverklaring van de man alsnog afgewezen.
3.9
Bij de bestreden beschikking van 10 juli 2015 heeft de rechtbank het verzoek van de man om de beschikking van 22 maart 2010 te wijzigen en te bepalen dat de door de man te betalen kinderalimentatie, primair (naar het hof begrijpt) met ingang van 8 oktober 2014, subsidiair met ingang van 28 november 2014, althans met ingang van 4 april 2015, althans met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht, op nihil wordt gesteld, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de kinderalimentatie. De man is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de kinderalimentatie met ingang van het tijdstip van gijzeling, te weten 8 oktober 2014, althans per datum faillissement, zijnde 19 maart 2015, op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht, kosten rechtens
.
4.2
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, althans hem dat als ongegrond en/of onbewezen te ontzeggen.
4.3
Partijen zijn het erover eens dat nieuwe gegevens en omstandigheden na de datum waarop de bestreden beschikking is gegeven mede aan deze beslissing ten grondslag moeten worden gelegd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Partijen zijn het erover eens dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat de man op 8 oktober 2014 is gegijzeld en hij gedurende de periode van waarin hij gegijzeld was niet in staat was om inkomsten te verwerven. Deze wijziging van omstandigheden rechtvaardigt een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht.
5.2
De man heeft in zijn grieven aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële omstandigheden gedurende de jaren na de echtscheiding. Hij heeft aannemelijk gemaakt dat het hem aan vermogen en inkomen ontbreekt om enige bijdrage te leveren.
Het aanbod dat hij de vrouw in januari 2014 heeft gedaan om € 15.000,- te voldoen, zou worden gefinancierd door de familie van zijn vriendin. Hij betwist dat hij destijds een auto, een dure aanhanger en een geluidsinstallatie in zijn bezit had. Hij heeft zelfs enige tijd een zwervend bestaan geleid en daarom was het niet mogelijk om een zorgvuldige boekhouding te voeren. Hij beschikte nauwelijks over financiële middelen en in verband daarmee heeft zijn vriendin veel kosten voor haar rekening heeft genomen. Dat hij geen financiële middelen had blijkt ook uit de rapportages van de curator in het faillissement en de door hem overgelegde bankafschriften. De curator heeft geen enkel vermogen kunnen traceren en het faillissement is juist vernietigd omdat er geen (zicht) op enig actief is. Hij kan niet aantonen wat er niet is. Ten onrechte heeft de rechtbank hem veroordeeld in de proceskosten. Gedurende de periode van gijzeling was hij afhankelijk van derden om stukken ter onderbouwing te kunnen overleggen.
Zijn schulden zijn tijdens de gijzeling toegenomen. Daarnaast heeft hij inmiddels geen mogelijkheden meer om als zanger inkomsten te genereren. Door de lange periode van gijzeling is zijn bekendheid sterk verminderd en hij kampt met ernstige gezondheidsklachten ten gevolge van diabetes.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man toegelicht dat hij vanaf 25 november 2015 een volledige bijstandsuitkering voor een alleenstaande van de gemeente ontvangt. Dat is het moment waarop hij weer over woonruimte beschikt. Hij heeft aanspraak op huurtoeslag, maar kan daarover niet beschikken vanwege het beslag in verband met de achterstallige alimentatie. Hij heeft eenmalig een optreden verzorgd in december 2015 om een schuld daterend uit de periode voor de gijzeling in te lossen, maar daarbij is hem gebleken dat hij te grote fysieke beperkingen ondervindt om nog te kunnen optreden. De schuld van circa € 28.000,- aan de gemeente Arnhem is volgens de man ongeveer tien jaar geleden ontstaan. Het betreft een terugvordering door de gemeente van een uitkering die de man heeft ontvangen, nadat de gemeente had geconstateerd dat de man inkomsten ontving als zanger. De man heeft voorts verklaard dat hij nimmer een aangifte inkomstenbelasting heeft ingediend en dat de belastingdienst hem daartoe ook nimmer heeft verzocht. Hij heeft zich inmiddels tot Rijnstad in Arnhem gewend voor schuldhulpverlening. Ten gevolge van de ingrijpende gebeurtenissen kampt hij met psychische problemen en hij heeft zich op advies van Rijnstad aangemeld bij een psycholoog. Hij staat daar op dit moment op de wachtlijst.
5.3
De vrouw betwist de stellingen van de man. Zij stelt dat de man nalaat inzage te geven in zijn inkomen en vermogen en op welke wijze hij in zijn levensonderhoud voorzag. Uit de bankafschriften van de man uit 2011 en 2013 blijken slechts drie betalingen die zijn vriendin voor hem heeft gedaan. Daarmee is niet bewezen dat hij werd onderhouden door zijn vriendin. Het komt voor rekening en risico van de man dat hij een zwervend bestaan had en dat hij geen administratie heeft gevoerd. Er is ook een strafzaak geweest in verband met een aangifte van de man van mishandeling door de vrouw en in die procedure heeft de man aangegeven dat hij door de verwonding aan zijn gezicht enige weken niet kon optreden en dat hij daardoor aanzienlijke inkomsten misliep. Daaruit kan worden afgeleid dat de man destijds aanzienlijke inkomsten had als zanger. Kennelijk was de man toen ook in staat om haar een bedrag van € 15.000,- te betalen, nu hij daartoe een aanbod heeft gedaan. Voorts heeft de man in het verleden aan haar verklaard dat hij bij zijn schoonvader in dienst kan treden, zoals blijkt uit de door haar bij het verweerschrift in eerste aanleg overgelegde productie 12, een email van de man van 29 januari 2014.
De man onderbouwt volgens de vrouw niet waarom hij de schulden is aangegaan, of en waarom de schulden zijn toegenomen en dat hij thans niet meer in staat is om inkomsten te verwerven. Berichten op Facebook van de man hebben een tegengestelde inhoud, mogelijk verwerft de man als zanger inkomsten die niet geregistreerd worden. Zij legt stukken over waaruit blijkt dat de man een optreden heeft verzorgd op 4 december 2015.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aanvullend nog gesteld dat de man geen huurovereenkomst heeft overgelegd, maar slechts een acceptatieformulier. Hieruit blijkt niet dat de man deze woonruimte daadwerkelijk heeft betrokken en dat hij het vermelde huurbedrag maandelijks daadwerkelijk overmaakt. De man kampt al jaren met diabetes en dit heeft hem nooit belemmerd in het uitvoeren van zijn activiteiten als volkszanger.
5.4
Het hof overweegt als volgt.
De man heeft een ongedateerd schuldenoverzicht en enige onderliggende stukken overgelegd, waaruit voormelde schuld aan de gemeente Arnhem ter hoogte van € 28.000,- blijkt. Daarnaast blijkt sprake te zijn van een schuld aan RSC Music Design van € 28.020,86 op 31 december 2014. De man heeft niet nader toegelicht hoe deze schuld is ontstaan, of hij een betalingsregeling heeft getroffen voor deze schuld en, zo ja, of hij deze nakomt. In de bijlage bij een brief van de curator van 31 maart 2015 staan eveneens schulden. De curator stelt dat de schuldenlast van de man zijn actief ruim overstijgt, zelfs al zou de man gelogen hebben over enige vermogensbestanddelen. Naar alle waarschijnlijkheid zal geen actief gevonden worden om zelfs een gedeelte van de boedelkosten te betalen.
Het hof heeft in zijn arrest van 22 juni 2015 onder meer overwogen dat het LBIO de afgelopen jaren er niet in is geslaagd enig actief van de man te traceren. Met het oog op de detentie van de man was niet te verwachten dat de situatie van de man binnen afzienbare termijn zou wijzigen. In verband daarmee was geen positief gevolg te verwachten van het faillissement en daarom heeft het hof geoordeeld dat de man misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om zijn eigen faillissement aan te vragen.
Op grond van het voormelde is het hof van oordeel dat de man genoegzaam heeft onderbouwd dat sprake is van aanzienlijke schulden, maar dat hij onvoldoende inzage heeft verschaft in de exacte samenstelling, hoogte en het verloop van de schulden en de betalingsverplichtingen die daaruit voortvloeien.
5.5
Ook beschikt het hof niet over informatie waaruit kan worden afgeleid welke inkomsten de man de afgelopen jaren heeft verworven en thans nog kan verwerven. Blijkens de inhoud van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 10 november 2014 heeft de man in de strafprocedure omtrent de mishandeling door de vrouw gesteld dat hij door de mishandeling vier weken niet heeft kunnen optreden en dat hij daardoor een inkomen van € 2.300,- heeft misgelopen. Ter zitting bij de voorzieningenrechter heeft de man verklaard dat hij de facturen, die door hem in de strafzaak zijn overgelegd heeft gefabriceerd om een schadevergoeding te kunnen vorderen. Het komt er volgens de voorzieningenrechter op neer dat de man stelt dat hij valsheid in geschrifte heeft gepleegd en onwaarheid heeft gesproken tegenover de strafrechter of dat hij liegt bij de voorzieningenrechter. Voorts is in voornoemd vonnis overwogen dat de man blijkens zijn website veertien cd’s heeft uitgebracht, een eigen parfumlijn in de markt heeft geplaatst en in 2012, 2013 en 2014 optredens heeft gehad in Egypte, Turkije, Tunesië en Israël, alwaar hij diverse videoclips heeft opgenomen. Naderhand heeft de man verklaard dat de clips in één vakantiepark zijn opgenomen.
Het hof acht op grond van voormelde informatie aannemelijk dat de man in het verleden substantiële inkomsten heeft verworven als zanger, maar omdat stukken daaromtrent ontbreken en de man nimmer een aangifte inkomstenbelasting heeft ingediend of papieren van de belastingdienst heeft overgelegd waaruit zijn inkomen kan worden afgeleid, kan het hof de hoogte van de inkomsten van de man niet nader bepalen.
Aannemelijk is dat de man gedurende zijn detentieperiode geen inkomsten heeft verworven, maar nadat de gijzeling was geëindigd, heeft de man op Facebook een “comeback” aangekondigd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man niet nader onderbouwd met een medische verklaring gesteld dat hij ten gevolge van fysieke en psychische klachten momenteel niet in staat is om enige inkomsten te kunnen verwerven als zanger. Gedurende zijn detentie is de man weliswaar opgenomen geweest in verband met zijn diabetes, maar dat is onvoldoende om te kunnen concluderen dat hij thans geen werkzaamheden kan verrichten. Voorts heeft de man niet gesteld dat hij tracht met andere werkzaamheden of activiteiten inkomsten te verwerven, terwijl dit met het oog op zijn onderhoudsverplichting jegens zijn dochter wel van hem wordt verwacht. De man heeft een uitkeringsspecificatie overgelegd ten aanzien van oktober 2015 waaruit blijkt dat de gemeente een bijstandsuitkering aan hem heeft verstrekt. Kennelijk is de gemeente van oordeel dat hij daar op dat moment recht op had, maar niet bekend is of, en zo ja welke inspanningen de gemeente van de man verlangt om zelf inkomsten te verwerven en of de gemeente thans nog steeds een bijstandsuitkering aan hem verstrekt.
5.6
Samengevat heeft het hof onvoldoende inzicht in de schulden van de man, de hoogte van zijn maandelijkse lasten en zijn inkomsten, in zijn verdiencapaciteit na de gijzeling en zijn inspanningen om deze verdiencapaciteit daadwerkelijk te benutten. Het dient voor rekening en risico te komen van de man dat het hof onvoldoende stukken heeft ontvangen om zich een oordeel te kunnen vormen over zijn financiële omstandigheden. Daarom falen de grieven van de man en zal het hof de bestreden beschikking, waarbij het verzoek van de man de kinderalimentatiebijdrage op nihil te stellen is afgewezen, bekrachtigen en beslissen als volgt.
5.7
Nu de man bij herhaling onvoldoende inzage heeft gegeven in zijn financiële situatie, ziet het hof voldoende reden hem als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
5.8
Ten aanzien van de procedure in hoger beroep worden de proceskosten van de vrouw, naast het door haar verschuldigde griffierecht van € 311,-, overeenkomstig het forfaitaire liquidatietarief begroot op € 1.788,- (tarief II, € 894,- per punt, 1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling bij het hof).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem,
van 10 juli 2015;
veroordeelt de man in de proceskosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vrouw begroot op € 311,- voor verschotten en op € 1.788,- aan salaris voor de advocaat, derhalve in totaal op € 2.099,-;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, A. Smeeïng-van Hees en G.J. Rijken, bijgestaan door de griffier, en is op 10 maart 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.