ECLI:NL:GHARL:2016:1648

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
3 maart 2016
Zaaknummer
21-001973-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de beslissing van de rechtbank over wederrechtelijk verkregen voordeel en terugbetalingsverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel en de terugbetalingsverplichting. De rechtbank had eerder op 1 april 2014 beslist dat het wederrechtelijk verkregen voordeel en de terugbetalingsverplichting van de veroordeelde vastgesteld diende te worden op een bedrag van € 17.814,44. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het hof deze beslissing zou vernietigen en het bedrag zou vaststellen op € 24.434,10, rekening houdend met de schadevergoeding aan benadeelde partijen.

Tijdens de terechtzittingen op 5 en 19 februari 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman, mr. H.W. van Eeuwijk, gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en dat er geen verweer is gevoerd tegen de vordering van de advocaat-generaal. Het hof heeft daarom besloten om de beslissing van de rechtbank te bevestigen, waarbij het hof de gronden van de rechtbank heeft overgenomen.

De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en legt de terugbetalingsverplichting en het wederrechtelijk verkregen voordeel vast, met inachtneming van de schadevergoeding aan de benadeelde partijen. Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de criteria voor de vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel en terugbetalingsverplichtingen verduidelijkt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001973-14
Uitspraak d.d.: 4 maart 2016
Tegenspraak
Ontnemingszaak
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 1 april 2014 met het parketnummer 18-730097-13 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak van

[Verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 februari 2016 en 19 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het hof de beslissing van de rechtbank zal vernietigen en zowel het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als de terugbetalingsverplichting van de veroordeelde zal vaststellen op een bedrag van € 24.434,10, met dien verstande dat op dat bedrag in mindering wordt gebracht het totaal van het bedrag aan schadevergoeding dat wordt toegekend aan de benadeelde partijen. De advocaat-generaal heeft de schriftelijke vordering na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de veroordeelde en zijn raadsman, mr. H.W. van Eeuwijk, ter terechtzitting in hoger beroep van 5 februari 2016 is aangevoerd.

De beslissing waartegen het hoger beroep is gericht

De rechtbank heeft beslist dat zowel het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als de terugbetalingsverplichting van de veroordeelde dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 17.814,44.
Dit bedrag stemt nagenoeg overeen met hetgeen door de advocaat-generaal is gevorderd, indien bij de vordering van de advocaat-generaal rekening wordt gehouden met het totale bedrag aan schadevergoeding dat aan de benadeelde partijen is toegekend in de strafzaak van de veroordeelde en welk bedrag in mindering dient te worden gebracht op het wederechtelijk verkregen voordeel.
Tegen dit standpunt van de advocaat-generaal is door de verdachte en zijn raadsman geen verweer gevoerd in hoger beroep.
De eerste rechter heeft op juiste gronden geoordeeld en heeft op juiste wijze beslist, zodat de beslissing waartegen het hoger beroep is gericht met overneming van de gronden behoort te worden bevestigd.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door
mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. T.M.L. Wolters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 4 maart 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.