ECLI:NL:GHARL:2016:1627

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
21-000113-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en distributie van GBL met kennis van gebruik voor GHB-bereiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen en voorhanden hebben van Gamma-ButyroLactone (GBL), een stof die kan worden gebruikt voor de vervaardiging van GHB, een middel dat op de lijst van harddrugs staat. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het verkopen van GBL aan afnemers in Nederland en het buitenland, terwijl de verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat deze stof werd gebruikt voor het maken van GHB. Het hof oordeelde dat de verdachte zijn bedrijf had gepresenteerd als een legitieme onderneming die GBL als schoonmaakmiddel verkocht, terwijl hij in werkelijkheid GBL als grondstof voor GHB aanbood. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de feiten zoals ten laste gelegd, met uitzondering van enkele onderdelen waar hij van werd vrijgesproken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 19 maanden voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en 1 maand hechtenis voor het aanwezig hebben van GHB. Daarnaast werd beslag gelegd op banktegoeden die aan de verdachte toebehoorden, ter waarde van € 966.377,89, die als verkregen door middel van de bewezen verklaarde feiten werden beschouwd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000113-14
Uitspraak d.d.: 2 maart 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 december 2013 met parketnummer 19-903200-12 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 februari 2016 en 17 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot het niet-ontvankelijk verklaren van verdachte in zijn hoger beroep ter zake van de feiten 3, 4 en 5, waarbij het hof de straf voor de feiten 3 en 5 dient te bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, tot vernietiging van het vonnis voor zover aan de orde en de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal de opheffing van de schorsing voorlopige hechtenis per datum van de uitspraak gevorderd, alsmede de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 966.377,89 en gevorderd dat het hof beslist over het overige beslag en dat het hof dat doet conform het vonnis van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A.C. Huisman, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep ter zake van de feiten 3, 4 en 5
Verdachte heeft bij akte rechtsmiddel d.d. 7 januari 2014 tegen het hiervoor genoemde vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld. Onderhavige zaak heeft op 13 februari 2014 voor het eerst op zitting gestaan. Gebleken is dat verdachte het door hem ingestelde hoger beroep ter zake van de feiten 3, 4 en 5 nadien bij akte op 5 maart 2014 heeft ingetrokken. Gelet hierop ziet het hof in deze zaak – met de raadsman en de advocaat-generaal – aanleiding om ter zake van deze feiten toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof ziet - voor zover bewezenverklaard - ook zelf geen redenen die een inhoudelijke behandeling van deze feiten noodzakelijk maken. Verdachte zal daarom ter zake van genoemde feiten niet-ontvankelijk verklaard worden in het door hem ingestelde hoger beroep.
Ter zake van feit 4 geldt overigens eveneens dat verdachte bij het vonnis waarvan beroep vrijgesproken is van dit feit en dat hij reeds daarom niet in zijn appel ter zake van dit feit kan worden ontvangen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep van belang - tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 9 mei 2012 tot en met 17 januari 2013 te [plaats 1] (gemeente [gemeente] ) en/of [plaats 1] en/of [plaats 1] , althans op een of meer plaatsen in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende GHB, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen,
(telkens) een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
(telkens) zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
(telkens) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden, dat die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) een stof, te weten (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) Gamma-ButyroLactone (GBL), welke stof benodigd is, althans kan worden gebruikt, bij/voor de bereiding, verwerking en/of vervaardiging van GHB gefinancierd, besteld, geïmporteerd, vervoerd, overgeladen, opgeslagen, verpakt, geëtiketteerd, afgeleverd, verstrekt, verkocht, geëxporteerd, ter beschikking gesteld en/of voorhanden gehad en/of
doen/laten financieren, bestellen, importeren, vervoeren, overladen, opslaan, verpakken, etiketteren, afleveren, verstrekken, exporteren, verkopen, ter beschikking stellen en/of voorhanden hebben en/of
een/of meer internetsite(s) geëxploiteerd en/of een of meer onderneming(en) (onder de namen [onderneming 1] , [onderneming 2] , [onderneming 3] , [onderneming 4] en/of [onderneming 1] Noord Nederland) gedreven met als doel de aanprijzing en de verkoop van GBL;
2.
hij op of omstreeks 4 september 2012 te [plaats 1] (gemeente [gemeente] ) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 21 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ter zake van het onder 1 ten laste gelegde
Verdachte heeft verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode in Nederland een bedrijf heeft gevoerd waarin via het internet GBL aan afnemers in zowel binnen- als buitenland werd verkocht. Hij heeft verklaard dat hij weet dat GBL als precursor voor GHB wordt gebruikt en dat GHB sinds 9 mei 2012 op lijst I (harddrugs) van de Opiumwet staat. Verdachte heeft in het verleden zelf wel eens GHB gebruikt en wel eens met GBL GHB gemaakt.
Door de verdediging is aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat de door hem aan binnen- of buitenland verkochte GBL bestemd was voor het opzettelijk bereiden van GHB; verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van dit feit.
Er is, zoals weergegeven in de pleitnota, daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft van meet af aan stellig ontkend dat hij de GBL met het doel van GHB-bereiding heeft verkocht. Het was de bedoeling dat men het zou gebruiken als schoonmaakmiddel, dan wel voor de orale consumptie als partydrug.
Verdachte had in de ten laste gelegde periode het beleid niet in Nederland te leveren nu hij wist dat deze afnemers hier ‘misbruik’ van maakten door van de GBL GHB te maken. Uit het dossier blijkt dan ook dat er niet tot nauwelijks leveringen in Nederland hebben plaatsgevonden in die periode. De sporadische leveringen die er wel waren, worden verklaard doordat de getuige en werknemer in het bedrijf [getuige] op eigen houtje die handel in Nederland dreef. Deze [getuige] heeft in dit kader onbetrouwbare (andersluidende) verklaringen afgelegd.
Verdachte ging er (terecht) vanuit dat in het buitenland van de door hem geleverde GBL geen GHB werd gemaakt. Uit bronnen op het internet blijkt dat in tal van landen GHB verboden is en gebruikers hun toevlucht hebben gezocht tot het pure gebruik van GBL nu deze stof in veel landen wel legaal is.
Ingeval het hof anders zou concluderen, heeft de raadsman twee voorwaardelijke verzoeken gedaan.
Ten eerste heeft hij verzocht tot het horen van een vijftal, althans een representatief aantal, Engelse en Duitse klanten, “at random” te halen uit de digitale klantenbestanden van verdachte teneinde hen te bevragen over hun feitelijke gebruik van de door verdachte geleverde GBL. Dit zou iets kunnen zeggen over de bestemming van het product.
Ten tweede is verzocht om kennis te mogen nemen van de ING bankafschriften van [getuige] , zodat de verdediging geïnformeerd wordt over zijn rol en verdiensten in het bedrijf van verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
De bestemming van de GBL
Verdachte maakte in zijn (internet)bedrijf gebruik van 21 verschillende actieve domeinnamen die uiteindelijk werden doorgeschakeld naar een vijftal websites, waaronder [website1] en [website2] . Daarnaast bediende hij zich van verschillende aliassen zoals ‘ [alias1] ’ of ‘ [alias2] ’.
Ook de website [website3] wordt aan verdachte gelinkt. Op deze site wordt door de politie bij het onderzoek in mei 2013 een tekst omtrent GHB aangetroffen die nagenoeg identiek is aan de tekst die in april 2010 door ‘ [alias1] ’ - oftewel verdachte - geplaatst is op de site [website4] . In deze tekst wordt uitgebreid informatie gegeven over het gebruik van GHB, de dosering en het effect ervan. Dat verdachte op de hoogte was van de bereiding, het gebruik en de effecten van GHB op dat gebruik blijkt ook uit zijn eigen verklaringen. Daarnaast heeft verdachte zich verdiept in de wetgeving van GBL en GHB in Nederland en in het buitenland. Verdachte wist zogezegd van de hoed en de rand.
Verdachte had tevens verschillende e-mail- en postadressen. Zijn e-mailadressen waren niet altijd direct aan zijn naam te linken. Het bedrijf was geregistreerd op zijn oude adres in [plaats 1] , terwijl hij feitelijk in [plaats 1] woonde. Verdachte heeft deze registratie nooit aangepast, naar eigen zeggen omdat hij ‘geen mensen aan de deur wilde’, want hij wilde ‘geen last hebben van mensen die GBL aan de deur kopen’. In het kader van de verzending van de GBL bediende verdachte zich van adressen die geen verband hadden met hem of een van zijn bedrijven. Verdachte heeft verklaard nooit aan de deur van zijn woning aan de [adres] te [plaats 1] te hebben verkocht. Hij sprak dan iets verderop in de straat af. Hij heeft verklaard geen risico’s te willen lopen dat er mensen in zijn buurt kwamen. Hij had tevens geen zin in telefoontjes ’s avonds.
Verdachte bood op zijn websites GBL met een zuiverheid van 99,99% aan. Uit het onderzoek van verbalisant [verbalisant] blijkt dat in de reguliere en specialistische schoonmaakbranche
gééngebruik wordt gemaakt van schoonmaakmiddelen die 99,99% zuivere GBL bevatten. In enkele recepturen van schoonmaakmiddelenproducenten wordt GBL wel gebruikt, echter met een concentratie van 10, 30, 50 of 60%.
Tevens is gebleken dat verdachte de GBL per liter voor ongeveer € 80,- (wereldwijd) in kleinere hoeveelheden aan particulieren verkocht, terwijl de inkoopprijs daarvan bij afname van meer dan 1000 kilo varieert tussen de € 2,50 en € 7,50 euro per liter.
[verbalisant] onderzoeksbevindingen vinden steun in de van de processtukken deel uit makende CAM Quick Scan rapportage ‘gamma-butyrolacton’ van het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs van november 2013 [1] , waarnaar ook de verdediging heeft verwezen. Die rapportage vermeldt dat GBL als precursor voor GHB wordt gebruikt. De rapportage vermeldt voorts dat de chemische industrie GBL in grote volumes voor allerlei producten gebruikt. Zij past GBL in sterk verdunde vorm (circa 20-40% v/v) toe in nagellakverwijderaar, om graffiti te verwijderen en om velgen mee schoon te maken. De rapportage vermeldt eveneens dat het middel wel als schoonmaakmiddel wordt aangeboden en dan in een zeer zuivere vorm. Een dergelijk hoge zuiverheid brengt een hoge prijs met zich en is onnodig voor schoonmaakdoeleinden. Dat duidt erop dat het dan om oneigenlijk gebruik gaat. [2] Het hof concludeert dat de rapportage daarmee doelt op illegale doeleinden ten behoeve van de productie van GHB.
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat Nederlandse afnemers GHB van de door hem geleverde GBL maakten. Zijn stelling dat hij daarom vanaf 9 mei 2012, de datum dat GHB op lijst I (harddrugs) van de Opiumwet is geplaatst, niet meer aan Nederlandse klanten heeft geleverd, wordt weersproken door het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juni 2013 op pagina 591 en verder van het dossier. Hieruit blijkt dat verdachte in het kader van zijn bedrijfsvoering wel degelijk - met voornoemde wetenschap dus - ook na 9 mei 2012 aan Nederlandse afnemers GBL heeft verkocht. Dat [getuige] deze handel op eigen houtje voerde, zoals de verdediging heeft gesteld, is op geen enkele wijze gebleken. Het is gebleken dat [getuige] als werknemer gedurende een aantal maanden in de periode na 9 mei 2012 een grote rol in verdachtes bedrijf speelde en dat verdachte veel van het feitelijke werk aan hem/anderen overliet. Maar verdachte heeft zelf verklaard dat dit onder
zijnverantwoordelijkheid en supervisie gebeurde. Zo moest [getuige] verantwoording aan hem afleggen en controleerde hij [getuige] eens in de één à twee weken.
De uit bovenstaande feiten en omstandigheden blijkende door verdachte gehanteerde wijze van bedrijfsvoering beoordeelt het hof als niet meer dan een constructie. Die constructie bestond eruit dat verdachte zijn bedrijf heeft gepresenteerd als een bedrijf dat legaal GBL als schoonmaakmiddel verkocht, terwijl verdachte het bedrijf in feite gebruikte om GBL als grondstof voor de bereiding van GHB aan zijn afnemers te leveren. Het gegeven dat verdachte zich bediende van zogenoemde gebruikersverklaringen beschouwt het hof als onderdeel van die (papieren) constructie. Het dossier biedt verder geen enkele aanwijzing dat verdachte de GBL alleen verkocht als partydrug die door afnemers in pure GBL vorm zou worden geconsumeerd.
Het hof acht op grond van het vorenstaande, anders dan de verdediging, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte GBL verkocht en dat verdachte wist of ernstige reden had om tet vermoeden dat die GBL bestemd was voor het bereiden van GHB, zowel in het binnenland als in het buitenland. Het hof acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen zoals het hieronder zal worden weergegeven.
De voorwaardelijke verzoeken
Nu het hof, zoals hiervoor reeds is overwogen, concludeert dat het in onderhavige zaak gaat om verdachtes gedragingen in het bedrijf in Nederland en de opzet van het voorhanden hebben en verkopen van GBL, is er geen noodzaak de voorwaardelijke verzoeken van de verdediging toe te wijzen. Voor de beoordeling van verdachtes opzet is het horen van verdachtes afnemers irrelevant. Ten aanzien van het voorwaardelijk verzoek om [getuige] te horen overweegt het hof dat zijn verklaringen niet voor het bewijs worden gebruikt. Het hof ziet gezien hetgeen hiervoor over de verhouding tussen verdachte en [getuige] in de bedrijfsvoering is overwogen en hetgeen de verdediging in haar motivering voor het horen van [getuige] heeft aangevoerd, geen noodzaak toe. Het hof acht zich door de inhoud van het uitvoerige dossier en het verhandelde ter terechtzitting voldoende geïnformeerd.
Het hof wijst de verzoeken af.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ter zake van het onder 2 ten laste gelegde
Met de raadsman acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aangetroffen GHB
opzettelijkaanwezig heeft gehad, zodat hij van dit onderdeel - en daarmee van de misdrijfvariant van dit feit - dient te worden vrijgesproken. De resterende overtredingsvariant van dit feit is wel wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 9 mei 2012 tot en met 17 januari 2013 in Nederland, meermalen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden van GHB, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden, telkens stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
hebbende hij, verdachte, telkens een stof, te weten Gamma-ButyroLactone (GBL), welke stof kan worden gebruikt voor de vervaardiging van GHB, besteld, geïmporteerd, opgeslagen, verkocht, geëxporteerd en voorhanden gehad.
2.
hij op 4 september 2012 te [plaats 1] aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De straf ter zake van het onder 3 en 5 bewezen verklaarde en het bijbehorende beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof voor de feiten 3 en 5, waarvoor verdachte bij het vonnis waarvan beroep veroordeeld is en die door de niet-ontvankelijkheid van verdachte in zijn hoger beroep niet aan de orde zijn, op de voet van het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, een straf zal bepalen. Gelet op de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad zal het hof hier niet toe over gaan. Het hof verstaat dat de rechtbank voor deze feiten een gevangenisstraf voor de duur van
10 maanden, met aftrek van voorarrest, heeft opgelegd en dat de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen wapens en munitie is bevolen. Hieromtrent wordt het navolgende overwogen.
Verdachte heeft in een periode van ongeveer anderhalf jaar vele malen valsheid in geschrift gepleegd. Hij deed dit door verzendbonnen te gebruiken van koeriersbedrijven om verzendingen GBL te voltooien. Hij heeft zich van onjuiste namen en adressen bediend en een onjuiste productnaam gebruikt. Verdachte wilde geen mensen aan de deur hebben en was moeilijk herleidbaar als hij een onjuiste naam gebruikte. Daarnaast stond op de verzendbonnen een lagere verkoopprijs vermeld dan de werkelijke verkoopprijs. Verdachte heeft verklaard te weten dat daarmee de overheid van het land waarnaar de zending werd verstuurd werd benadeeld. Verdachte heeft op die manier douaneheffingen ontdoken en het vertrouwen dat burgers en overheden in de juistheid van dergelijke geschriften moeten kunnen stellen geschaad.
Daarnaast heeft verdachte twee vuurwapens met bijbehorende munitie in zijn woning aanwezig gehad. Het voorhanden hebben van dergelijke wapens levert een onaanvaardbaar risico op voor de veiligheid van personen. Ook veroorzaakt ongecontroleerd wapenbezit gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
In verband met het onder 5 bewezen verklaarde feit zijn wapens (een 9m chromen Coltpistool en een zwarte revolver) en munitie (een doosje met patronen en wapenonderdelen en munitie en houder) in beslag genomen, zoals vermeld onder nummer 24 tot en met 27 op de beslaglijst. In het vonnis waarvan beroep is beslist dat deze goederen onttrokken dienen te worden aan het verkeer.
Alles afwegend verstaat het hof dat de rechtbank voornoemde gevangenisstraf heeft opgelegd en de onttrekking aan het verkeer heeft bevolen voor deze feiten.
Strafmaatoverwegingen ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 10a van de Opiumwet gegeven verbod.
Verdachte heeft via internet bedrijfsmatig GBL verkocht aan afnemers in binnen- en buitenland terwijl hij wist of ernstig moest vermoeden dat die stof werd gebruikt voor het maken van GHB. GHB is een drug die tot dezelfde categorie behoort als cocaïne en andere sterk werkende drugs en is sinds 9 mei 2012 vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (harddrugs). GHB is een gevaarlijke en zeer sterke chemische substantie. GHB is zeer verslavend, het creëert een vernietigende afhankelijkheid die alleen verlicht kan worden door meer van deze drug te gebruiken. Het gebruik ervan kan vervolgens leiden tot ernstige gezondheidsproblemen. Het gebruik van GHB wordt voorts zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast.
Voorts heeft verdachte de Opiumwet overtreden door een hoeveelheid GHB aanwezig te hebben.
Het hof neemt bij de strafmaat in aanmerking het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 januari 2016, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld is ter zake van strafbare feiten. Tevens blijkt uit voornoemd uittreksel, in samenhang gelezen met het omtrent de persoon van verdachte opgemaakte Reclasseringsadvies d.d. 11 juni 2013, dat verdachte in 2010 in Duitsland onherroepelijk veroordeeld is ter zake van een zaak betreffende de handel in GBL.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat het sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis goed met hem gaat en dat hij werk heeft bij een bedrijf in [plaats 2] . De raadsman heeft aangevoerd dat, nu verdachte reeds enige tijd in voorarrest heeft doorgebracht en gelet op de detentiefasering, een aanvullende, de voorlopige hechtenis overschrijdende gevangenisstraf weinig zin heeft. Ingeval het hof hier anders over zou denken heeft de raadsman verzocht een taakstraf aan verdachte op te leggen.
Het hof zal ter zake van feit 1 en 2, nu eerstgenoemde een misdrijf en laatstgenoemde een overtreding betreft, ingevolge artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht, afzonderlijk straffen opleggen.
Ter zake van feit 1 acht het hof, evenals de advocaat-generaal en de rechtbank, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Het hof zal dit aan verdachte opleggen voor de duur van 19 maanden, met aftrek van voorarrest.
Hiermee wordt van de door de advocaat-generaal gevorderde duur van de gevangenisstraf afgeweken, nu deze, anders dan het hof, in zijn eis uit is gegaan van de misdrijfvariant van feit 2 en hij een gezamenlijke straf voor feit 1 en 2 gevorderd heeft.
Ter zake van feit 2 zal het hof hechtenis voor de duur van 1 maand, met aftrek van voorarrest, opleggen.
De door de raadsman bepleite gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest, dan wel een eventuele aanvullende taakstraf doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het onder 1 bewezen verklaarde.
Met de raadsman stelt het hof vast dat in hoger beroep sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM. Gelet echter op de complexiteit van het dossier en het feit dat naar aanleiding van de regiezitting van 28 maart 2014 op verzoek van de verdediging nader onderzoek is verricht en verdachte – nu zijn voorlopige hechtenis per die datum geschorst is – het grootste deel van de tijd in de fase van het hoger beroep in vrijheid heeft doorgebracht, zal het hof volstaan met de vaststelling hiervan.
De voorlopige hechtenis van verdachte
Verdachte is op 17 januari 2013 in verzekering gesteld. Daarna is de voorlopige hechtenis van verdachte bevolen. Ter terechtzitting van het hof d.d. 28 maart 2014 is deze voorlopige hechtenis met ingang van die datum geschorst onder voorwaarden tot aan de inhoudelijke behandeling. Ter terechtzitting van de inhoudelijke behandeling d.d. 3 februari 2016 is de schorsing verlengd tot aan de uitspraak van het hof van heden.
De advocaat-generaal heeft de opheffing van de schorsing voorlopige hechtenis per datum van deze uitspraak gevorderd. Het hof ziet, gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten, de op te leggen straf, de gronden voor de voorlopige hechtenis en de omstandigheid dat niet is gebleken van contacten met justitie sinds de voorlopige hechtenis werd geschorst, geen aanleiding aldus te beslissen. Het hof zal de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis bevelen.
Beslag
In onderhavige zaak is beslag gelegd op de tegoeden van bankrekeningen op naam van verdachte, dan wel bankrekeningen die rechtstreeks met verdachte in verband zijn te brengen. Het betreft 15 bankrekeningen zoals genoemd op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” onder de nummers 1 tot en met 15. Dit betreffen negen rekeningen bij de ABN AMRO Bank, twee bij de ING Bank en vier bij de Rabobank.
Uit het dossier en de beslaglijst in eerste aanleg blijkt dat deze tegoeden een totaal van meer dan één miljoen euro bedragen. Tevens is gebleken dat verdachte met zijn bedrijf vanaf 9 mei 2012 tot 15 november 2012 een omzet heeft gehad van € 966.377,89.
Het hof zal de tegoeden van de op de beslaglijst vermelde bankrekeningen verbeurd verklaren tot aan laatstgenoemd bedrag. Hiervan is namelijk gebleken dat dit geld aan verdachte toebehoort en dat dit geheel of grotendeels door middel van het onder 1 bewezenverklaarde is verkregen en de feiten bovendien met behulp van en met betrekking tot dit (handels)geld is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Feiten 3, 4 en 5.

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde.
Verstaat dat de rechtbank voor het onder 3 en 5 bewezen verklaarde heeft opgelegd een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden, waarbij bevolen is dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verstaat dat de rechtbank de
onttrekking aan het verkeerheeft bevolen van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” onder de nummers 24, 25, 26 en 27 vermelde voorwerpen, te weten een 9m chromen Coltpistool, een zwarte revolver, een doosje met patronen en wapenonderdelen en munitie en houder.

Feiten 1 en 2.

Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder
1 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
19 (negentien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het onder
2 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot
hechtenisvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde hechtenis in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen" onder nummer 1 tot en met 15 vermelde
banktegoeden, te weten
- bankbescheiden ABN AMRO BANK rekeningnummer [nummer] ten name van
[verdachte] ;
- bank ABN AMRO BANK rekeningnummer [nummer] ten name van [verdachte] ;
- bankbescheiden ABN AMRO BANK rekeningnummer [nummer] ten name van
[verdachte] h/o [bedrijf] ;
- bankbescheiden ABN AMRO BANK rekeningnummer [nummer] ten name van [bedrijf] ;
- bankbescheiden ABN AMRO BANK rekeningnummer [nummer] ten name van [bedrijf] ;
- bankbescheiden ABN AMRO BANK rekeningnummer [nummer] ten name van [bedrijf] ;
- bankbescheiden ABN AMRO BANK rekeningnummer [nummer] ten name van [bedrijf] ;
- bankbescheiden ABN AMRO BANK rekeningnummer [nummer] ten name van [bedrijf] ;
- bankbescheiden ABN AMRO BANK rekeningnummer [nummer] ten name van
[verdachte] ;
- bankbescheiden ING BANK rekeningnummer [nummer] ten name van [verdachte] (of zijn ondern.);
- bankbescheiden ING BANK rekeningnummer [nummer] ten name van [verdachte] (of zijn ondern.);
- bankbescheiden RABOBANK rekeningnummer [nummer] ten name van [verdachte] (of ondern.);
- bankbescheiden RABOBANK rekeningnummer [nummer] ten name van [verdachte] (of ondernem.);
- bankbescheiden RABOBANK rekeningnummer [nummer] ten name van [verdachte] (of ondernem.);
- bankbescheiden RABOBANK rekeningnummer [nummer] ten name van [verdachte] (of ondernem.),
tot een totaalbedrag van € 966.377,89.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. K. Lahuis, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.J. Reinke, griffier,
en op 2 maart 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Zie CAM Quick Scan rapportage gamma-butyrolacton (GBL) van het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs van november 2013, http://rivm.nl/dsresource?type=pdf&disposition=inline&objectid=rivmp:232774&versionid=&subobjectname=
2.Zie CAM rapportage, pagina 8-9 en pagina 12.