ECLI:NL:GHARL:2016:1606

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
WAHV 200.152.513
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Dijkstra
  • Van der Meulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsverkeer en interpretatie van verkeersborden in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, die op 2 mei 2014 een beroep van de betrokkene gegrond verklaarde en de inleidende beschikking van de officier van justitie vernietigde. De betrokkene had op 26 oktober 2012 een administratieve sanctie van € 85,- opgelegd gekregen voor het negeren van bord C12/20, dat een geslotenverklaring voor motorvoertuigen aangaf. De betrokkene, die in het gebied van de geslotenverklaring woont, reed langs haar woning om te controleren of haar raam gesloten was. De kantonrechter oordeelde dat de betrokkene als bestemmingsverkeer kan worden aangemerkt, omdat haar woning alleen via de betreffende weg te bereiken was. De officier van justitie ging niet akkoord met deze beslissing en stelde hoger beroep in, waarbij hij aanvoerde dat er alleen sprake kan zijn van bestemmingsverkeer als er laad- en losactiviteiten moeten plaatsvinden bij een pand binnen de geslotenverklaring.

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de uitleg van de verbalisant, die stelde dat het bord alleen laad- en losactiviteiten toestaat en geen uitzondering maakt voor bewoners, te beperkt was. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter, omdat er onvoldoende bewijs was dat de gedraging van de betrokkene niet onder de definitie van bestemmingsverkeer viel. Het hof benadrukte dat de ambtsedige verklaring van de verbalisant niet voldoende was om te concluderen dat de betrokkene geen bestemmingsverkeer was, en dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de betrokkene haar woning alleen via de onderhavige weg kon bereiken.

De uitspraak van het hof bevestigt de noodzaak om de definitie van bestemmingsverkeer in het RVV 1990 zorgvuldig te interpreteren, en dat bewoners in bepaalde situaties recht hebben op toegang tot hun woningen, zelfs als er een geslotenverklaring geldt.

Uitspraak

WAHV 200.152.513
1 maart 2016
CJIB 166954394
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant
van 2 mei 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing gegrond verklaard en de inleidende beschikking vernietigd.

Het procesverloop

De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 85,- opgelegd ter zake van “handelen in strijd met een geslotenverklaring voor alle motorvoertuigen: bord C 12/20”, welke gedraging zou zijn verricht op 26 oktober 2012 om 8.20 uur op de [straat 1] te [woonplaats] met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigd. Hiertoe heeft de kantonrechter - zakelijk weergegeven - overwogen dat het standpunt van de verbalisant berust op een onjuiste interpretatie van het begrip 'bestemmingsverkeer' in het RVV 1990. Het reisdoel van de betrokkene was haar woning, gelegen in de betreffende straat. Bij gebrek aan andersluidende informatie, en dat het tegendeel niet is gesteld of gebleken, gaat de kantonrechter ervan uit dat die woning slechts via de onderhavige weg te bereiken was. Dat maakt de betrokkene tot bestemmingsverkeer. Dat de betrokkene niet beoogde te laden of te lossen, doet hieraan niet af.
3. De officier van justitie kan zich met de door de kantonrechter gegeven beslissing niet verenigen en heeft daartegen hoger beroep ingesteld. De officier van justitie heeft aangevoerd dat slechts sprake kan zijn van bestemmingsverkeer indien er laad- en losactiviteiten moeten worden verricht bij een pand dat valt binnen de geslotenverklaring en waarbij er geen andere mogelijkheid is om via een andere manier het pand te bereiken. Nu de betrokkene enkel langs haar woning was gereden om te controleren of het raam van haar woning gesloten was kan dit niet worden aangemerkt als bestemmingsverkeer heeft de verbalisant terecht een sanctie opgelegd.
4. De onder 1. genoemde gedraging is een overtreding van artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) jo bord C12. Deze houden in:
"Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden." Het bord C12 uit bijlage 1 van het RVV 1990 duidt een geslotenverklaring voor alle motorvoertuigen aan.
5. Onder bestemmingsverkeer dient ingevolge artikel 1 van het RVV 1990 te worden verstaan "bestuurders wier reisdoel één of meer bepaalde percelen betreft die zijn gelegen aan of in de directe nabijheid van een weg met een door verkeerstekens aangegeven geslotenverklaring voor bepaalde categorieën bestuurders en die slechts via deze weg zijn te bereiken alsmede bestuurders van lijnbussen''.
6. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
7. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Overtreden artikel: 62 jo. bord C12 RVV 1990.
Opmerkingen ambtenaar 1: geen bestemmingsverkeer. Mevr. (het hof leest: mevrouw) reed met haar voertuig uit het [straat 2] (C4 eenrichtingsverkeer) genegeerd. Dit bord staat tegenover de uitgang van de parkeergarage. Mevr. (het hof leest: mevrouw) zei tegen mij dat ze hier uit kwam. (…).”
8. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het aanvullend proces-verbaal van 10 april 2013 houdt onder meer het volgende in:
“In de [straat 1] staat een C12 bord met een onderbord, uitgezonderd bestemmingsverkeer. Als er laad/losactiviteiten verricht moeten worden, waarbij er geen andere mogelijkheid is om op een andere manier bij het pand te komen, dan wordt dit bestempeld als bestemmingsverkeer. Kijken of een raam gesloten is, is geen laad/losactiviteit. Mevrouw [betrokkene] had dit op een andere manier kunnen constateren. (…). De feitcode klopt. Een C12 bord negeren is R559. Hiervoor is de betrokkene ook bekeurd. (…). Er wordt geen uitzondering gemaakt voor bewoners.”
9. De vraag die ter beoordeling voor ligt is of de betrokkene ten tijde van de gedraging behoorde tot het bestemmingsverkeer in de zin van artikel 1 van de RVV 1990.
10. Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verbalisant onvoldoende basis biedt voor de vaststelling dat geen sprake was van bestemmingsverkeer. Gelet op de definitie van bestemmingsverkeer, zoals hierboven onder 5 weergegeven, is de uitleg van de verbalisant, dat het bord slechts laad- en/of losactiviteiten toestaat en dat het geen uitzondering maakt voor bewoners, te beperkt. Bij deze stand van zaken is derhalve onvoldoende komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
11. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. Van der Meulen als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.