ECLI:NL:GHARL:2016:1593

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
200.136.234
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de zorgplicht door een bank bij kredietverlening en de gevolgen van overkreditering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, hebben appellanten [appellant 1] en [appellant 2] een hoger beroep ingesteld tegen de besloten vennootschap Santander Consumer Finance Benelux B.V. De zaak betreft een geschil over de schending van de zorgplicht door de bank bij de kredietverlening aan de appellanten. Het hof heeft op 1 maart 2016 arrest gewezen na een tussenarrest van 26 mei 2015, waarin het hof concludeerde dat Santander haar (pre)contractuele zorgplicht heeft geschonden. De appellanten stelden dat zij door de overkreditering schade hebben geleden en vorderden een verklaring voor recht en schadevergoeding.

Het hof oordeelde dat de door de appellanten betaalde kredietrente over het resterende schadebedrag van € 1.829,50 als schadevergoeding kan worden toegewezen. De bank had de appellanten een krediet verstrekt dat aanzienlijk hoger was dan het bedrag dat zij op basis van de leennorm hadden mogen ontvangen. De appellanten stelden dat zij maximaal € 18.028,-- hadden mogen lenen, maar dat Santander hen € 37.917,-- had verstrekt, wat leidde tot een overkreditering van € 19.889,--. Het hof oordeelde dat het bedrag van € 1.829,50 voor rekening van de appellanten blijft, omdat zij dit bedrag hebben ontvangen, maar dat de kredietrente van € 1.650,25 als schadevergoeding kan worden toegewezen.

Daarnaast werd de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 550,-- toegewezen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en verklaarde voor recht dat Santander aansprakelijk is voor de schade die de appellanten hebben geleden door de schending van de zorgplicht. De kosten van de procedure werden ook aan de zijde van de appellanten toegewezen, waarbij Santander als grotendeels in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.136.234
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 327281)
arrest van 1 maart 2016
in de zaak van

1.[appellant 1],

hierna: [appellant 1],
2.
[appellant 2],
hierna: [appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna ook gezamenlijk: [appellanten],
advocaat: mr. M.J. Meijer,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Santander Consumer Finance Benelux B.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
hierna: Santander,
advocaat: mr. G. de Gelder.

1.De voortzetting van het geding in hoger beroep

1.1
Na het tussenarrest van 26 mei 2015 heeft Santander een akte genomen met twee producties, waarop [appellanten] bij antwoordakte hebben gereageerd.
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken weer aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
In het vermelde tussenarrest is het hof (in rov. 4.9 e.v.) tot de conclusie gekomen dat de door [appellanten] gevorderde verklaring voor recht dat Santander jegens [appellanten] haar (pre)contractuele zorgplicht heeft geschonden, voor toewijzing vatbaar is, alsmede dat als gevolg hiervan zal moeten worden onderzocht welke schade [appellanten] als gevolg daarvan hebben geleden.
2.2
Het hof heeft daarop in het tussenarrest Santander opgedragen een berekening te maken, kort gezegd betreffende de door [appellanten] betaalde kredietrente over het per saldo resterende schadebedrag van € 1.829,50, als vermeld in rov. 4.11 van het tussenarrest.
2.3
Santander stelt zich in haar akte na tussenarrest op het standpunt dat het bedrag van
€ 1.829,50 niet als schadepost kan worden aangemerkt, omdat dat bedrag nu eenmaal feitelijk aan [appellanten] is uitbetaald. Indien het onderhavige krediet niet had mogen worden verstrekt zijn [appellanten], aldus Santander, ongerechtvaardigd verrijkt. De over dit bedrag aan [appellanten] berekende kredietrente berekent Santander (in berekening I) op
€ 1.650,25. Dit laatste bedrag is door [appellanten] in hun antwoordakte als zodanig niet betwist.
2.4
Zoals vermeld in rov. 4.12 van het tussenarrest heeft Santander gesteld dat het oversluiten van het krediet ad € 34.258,-- voor [appellanten] een aanzienlijk rentevoordeel heeft opgeleverd. Bij akte na tussenarrest heeft Santander dienaangaande een berekening in het geding gebracht (berekening II), die - toegespitst op de overgesloten lening van [appellanten] bij International Card Services B.V. - uitkomt op een rentevoordeel van
€ 3.379,05. [appellanten] hebben dit laatste bedrag in hun antwoordakte als juist erkend. Santander stelt dat zij ten aanzien van de andere drie overgesloten leningen het rentevoordeel niet heeft uitgerekend, omdat haar de exacte rentepercentages van die andere drie overgesloten leningen niet bekend zijn, maar haar conclusie is dat het daadwerkelijk door [appellanten] genoten voordeel, door het oversluiten van de vier leningen, vele malen hoger zal zijn dat het voormelde berekende bedrag aan rentevoordeel ten aanzien van de lening bij International Card Services B.V.
2.5
[appellanten] hebben in hun antwoordakte de geleden schade berekend op € 9.423,83 + P.M. In die berekening hanteren zij als uitgangspunt dat, gelet op de door hen gestelde leennorm, door Santander aan [appellanten] maximaal € 18.028,-- geleend had mogen worden en niet het verstrekte bedrag van € 37.917,--. Hierdoor is, aldus [appellanten], sprake van een significante overcreditering van € 19.889,--. Daargelaten dat Santander zich niet meer heeft kunnen uitlaten over deze wijze van berekening in de antwoordakte, kan het hof [appellanten] hierin niet volgen, reeds omdat vaststaat dat het overgesloten bedrag van € 34.258,--, waarmee ten tijde van sluiten van de overeenkomst tussen partijen bestaande schuldeisers van [appellanten] zijn voldaan, en daarmee zonder nadeel voor [appellanten], vele malen hoger is dan het volgens hen maximaal te lenen bedrag van € 18.028,--. Het hof ziet derhalve geen grond om terug te komen op zijn bindende eindbeslissing in rov. 4.11 van het tussenarrest, dat ten belope van € 34.258,00 rechtens geen sprake is van schade, indien er in zoverre al sprake was van een schending van de zorgplicht.
2.6
Het bedrag van € 1.829,50 laat het hof voor rekening van [appellanten], omdat zij dat bedrag hebben ontvangen. Anders dan de term ‘schadebedrag’ in rov. 4.11 van het tussenarrest ten onrechte suggereert, is dit bedrag dus geen schade. De daarover betaalde kredietrente van € 1.650,25 kan wél als schadevergoeding worden toegewezen. Die zouden zij immers niet hebben hoeven betalen indien er voor het bedrag van € 1.829,50 geen overkreditering had plaatsgevonden. De lagere rentelast zou eveneens ten goede van [appellanten] zijn gekomen indien zij niet meer dan € 34.258 van Santander zouden hebben kunnen lenen, zodat het nadeel van € 1.650,25 over de overkreditering daarvan los staat - tussen nadeel en voordeel bestaat een te ver verwijderd verband om het nadeel door dat voordeel te mogen compenseren, terwijl het evenmin redelijk is dat voordeel met het nadeel te verrekenen als bedoeld in artikel 6:100 BW. Dit geldt temeer in het onderhavige geval nu de aansprakelijkheid hier berust op schending van de zorgplicht jegens de consumenten [appellanten], aan wie bescherming tegen overkreditering toekomt.
Santander heeft de contractuele rente over € 1.829,50 tot 1 juni 2015 begroot op € 1.650,24. Ook de door [appellanten] over € 1.829,50 verschuldigde contractuele rente ná 1 juni 2015 moet als schade worden beschouwd, voor zover deze door Santander aan [appellant 1] c.s in rekening wordt gebracht.
2.7
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 550,-- is eveneens gegrond, nu daartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd.

3.Slotsom in conventie

3.1
De grieven in conventie slagen. Het verzetvonnis in conventie van 19 juni 2013 dient te worden vernietigd. Toewijsbaar is de gevorderde verklaring voor recht. De schade zal worden begroot op € 1.650,25 ter zake van de kredietrente over € 1.829,50, te vermeerderen met de contractuele rente over € 1.829,50 vanaf 1 juni 2015, en op € 550, wegens buitengerechtelijke incassokosten. Aangezien het hierna te bespreken beroep op verrekening met de vordering in reconventie slaagt, is er geen grond om daarnaast de vordering tot schadevergoeding in conventie toe te wijzen.
3.2
Gelet op de uitkomst van de procedure in conventie merkt het hof Santander aan als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij. Immers Santander heeft ten onrechte bestreden dat zij haar zorgplicht heeft geschonden.
3.3
Naast de kosten die het gevolg zijn van het niet verschijnen van Santander nadat zij door [appellanten], was gedagvaard, welke kosten door de rechtbank onbestreden zijn vastgesteld op € 87,24 wegens betekening van het verstekvonnis, zullen de kosten voor de procedure in eerste aanleg in conventie aan de zijde van [appellant 1] worden vastgesteld op € 90,64 aan explootkosten, op € 267,-- aan griffierecht (subtotaal verschotten: € 444,88) en op € 1.130, voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2½ punt x tarief II). In totaal is dat € 1.574,88 voor de eerste aanleg in conventie.

4.Slotsom in reconventie

4.1
[appellanten] komen met grief 13 op tegen de veroordeling in reconventie. In de grief hebben zij geschreven dat het daarbij gaat om een hoofdelijke veroordeling. In het dictum van het bestreden vonnis wordt zowel [appellant 1] als [appellant 2] veroordeeld tot betaling van het gehele schuldbedrag, maar nu Santander niet heeft bestreden dat het daarbij niettemin om hoofdelijke verbondenheid gaat, zal het hof het dictum ter vermijding van misverstanden op dit punt aanpassen.
4.2
[appellanten] hebben in de toelichting op deze grief een beroep gedaan op verrekening. Het hof begrijpt dit als een beroep op verrekening met de in conventie toe te wijzen schadevergoeding. Dit beroep op verrekening is door Santander niet bestreden. Nu daarmee vast staat dat [appellanten] tot en met 1 juni 2015 de in conventie vastgestelde bedragen van € 1.650,25 (vermeerderd met de contractuele rente over € 1.829,50 vanaf die datum) en € 550,-- mogen verrekenen met het in reconventie aan Santander toegewezen bedrag, is er geen geschil meer tussen partijen over de wijze waarop een en ander moet worden afgehandeld. Het hof zal daarom in reconventie bepalen dat de in conventie vastgestelde schade op de vordering in reconventie in mindering strekt.
In grief 13 hebben [appellanten], afgezien van het hiervoor besproken beroep op verrekening, de hoogte van het in reconventie toegewezen bedrag niet bestreden. Uit § 32 van de memorie van antwoord blijkt dat [appellanten] na het bestreden vonnis uit hoofde daarvan aan Santander betalingen hebben gedaan. In het feit dat er ná het bestreden vonnis betalingen zijn gedaan, ziet het hof geen aanleiding het dictum aan te passen, aangezien het hof over onvoldoende informatie beschikt om te bepalen welk bedrag [appellanten] thans aan Santander verschuldigd is en partijen geen geschil met elkaar hebben over de toerekening van de te verrekenen bedragen en betalingen. Afgezien van het gegronde beroep op verrekening met de in conventie vastgestelde vordering tot schadevergoeding en het gegronde beroep op hoofdelijkheid, zal het dictum dus in stand worden gelaten, waarbij - vanzelfsprekend - de na het bestreden vonnis gedane betalingen op dit saldo in mindering dienen te worden gebracht. Grief 13 slaagt ten dele.
4.3
Het hof zal Santander in reconventie eveneens veroordelen in de kosten, aangezien zij ook daar geldt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij: in reconventie was hetzelfde geschil aan de orde als in conventie. De kosten van de reconventie zullen aan de zijde van [appellanten] worden vastgesteld op € 579,-- aan salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (1 punt x tarief III).

5.De proceskosten in hoger beroep

De kosten aan de zijde van [appellanten], waarin de grotendeels in het ongelijk gestelde Santander zal worden veroordeeld, zullen worden vastgesteld op € 103,82 aan explootkosten, € 299, aan griffierecht (subtotaal verschotten € 402,82) en € 1.737, voor salaris advocaat (1½ punt x tarief III), in totaal € 2.139,82.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen in verzet gewezen vonnis van 19 juni 2013 van de rechtbank Midden-Nederland, vernietigt tevens het bij verstek tussen partijen gewezen vonnis van 18 april 2012 van de rechtbank Utrecht, en doet opnieuw recht:
in conventie
verklaart voor recht dat Santander jegens [appellanten] toerekenbaar tekort is geschoten en haar (pre)contractuele zorgplicht heeft geschonden en onrechtmatig heeft gehandeld en mitsdien aansprakelijk is voor de hierdoor bij [appellanten] veroorzaakte schade;
bepaalt dat die schade van [appellanten] € 1.650,25 (zegge: zestienhonderdvijftig euro en vijfentwintig eurocent) bedraagt, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 0,79% per maand over € 1.829,50 vanaf 1 juni 2015;
bepaalt dat Santander aan [appellanten] het bedrag van € 550,-- verschuldigd is ter vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met BTW,
in reconventie
veroordeelt [appellant 1] en [appellant 2] hoofdelijk, aldus dat betalingen van de een ook de ander bevrijden, om aan Santander een bedrag van € 22.276,84 te betalen, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 0,79% per maand, met als maximum de krachtens artikel 35 van de Wet op het consumentenkrediet ten hoogste toegelaten kredietvergoeding over het bedrag van € 22.276,84 vanaf 12 mei 2012 tot de dag van volledige betaling en te verminderen met de in conventie begrote schade;
in conventie en in reconventie
veroordeelt Santander in de kosten van de beide instanties, aan de zijde van [appellanten] tot aan de bestreden uitspraak vastgesteld:
in eerste aanleg in conventie op € 444,88 voor verschotten en € 1.130, voor salaris van de advocaat en in reconventie op € 579, voor salaris advocaat, en
in hoger beroep tot vandaag begroot op € 402,82 aan verschotten en € 1.737, voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, A.E.B. ter Heide en G.J. Rijken en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2016.