ECLI:NL:GHARL:2016:1571

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
200.173.771
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige ondanks negatief advies van bijzondere curator en officier van justitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om vervangende toestemming te verkrijgen voor de erkenning van zijn minderjarige kind, geboren uit een relatie met de moeder. De moeder had geen toestemming gegeven voor de erkenning en was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, die de vader deze toestemming had verleend. De moeder voerde aan dat erkenning door de vader schadelijk zou zijn voor haar relatie met het kind, en dat er risico's waren voor de ontwikkeling van het kind, gezien de problematiek van de vader, waaronder een verleden van agressie en verslaving.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de moeder en vader beiden in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming waren ook betrokken bij de zitting. Het hof heeft de belangen van de betrokkenen afgewogen, met inachtneming van de relevante wetgeving, waaronder artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof concludeerde dat de vader de verwekker van het kind is en dat zijn erkenning niet in strijd is met de belangen van de moeder of het kind. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de vader vervangende toestemming tot erkenning is verleend.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de positieve ontwikkeling van de vader in zijn behandeling en de noodzaak voor het kind om te weten wie haar vader is. Het hof heeft geoordeeld dat de erkenning niet zal leiden tot schade aan de ongestoorde verhouding tussen moeder en kind, en dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat de erkenning negatieve gevolgen voor haar zou hebben. De grieven van de moeder zijn afgewezen, en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.173.771
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 273223)
beschikking van 1 maart 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A.P.M. van Dal te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.J.H. Mühlstaff te Deventer.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
mr. A.H. Staring,
kantoorhoudende te Arnhem,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige
[kind].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 1 december 2014, 12 december 2014, 19 december 2014 en 15 april 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 juli 2015;
  • het verweerschrift met producties, ingekomen op 3 december 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 januari 2016 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De vader is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Voorts is de bijzondere curator verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [A] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De moeder en de vader hebben vanaf januari 2013 gedurende een aantal maanden een relatie gehad. Uit die relatie is op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] [kind] (verder te noemen: [kind]) geboren. [kind] verblijft bij haar moeder, die van rechtswege met het gezag over [kind] is belast. De moeder heeft geen toestemming gegeven voor erkenning van [kind] door de vader.
3.2
Bij beschikking van 1 december 2014 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, mr. J.F. Schouwenaar benoemd tot bijzondere curator over [kind]. Bij beschikking van 12 december 2014 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, mr. E.J.A.A. van Dal benoemd tot opvolgend bijzondere curator over [kind]. Bij beschikking van 19 december 2014 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, mr. A.H. Staring benoemd tot opvolgend bijzondere curator.
3.3
Bij de bestreden beschikking van 15 april 2015 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [kind], en het verzoek van de vader tot wijziging van de geslachtsnaam in die van hem, afgewezen. De rechtbank heeft in deze beschikking de overige verzoeken van de vader inzake de omgangsregeling, het gezag en de informatieregeling afgesplitst. Deze zaken worden behandeld in een aparte procedure met zaaknummer 272596. In laatstgenoemde procedure heeft de rechtbank bij beschikking van 24 april 2015 de raad verzocht te rapporteren en te adviseren en de verdere behandeling aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het verzoek van de vader hem vervangende toestemming te verlenen om [kind] te erkennen.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [kind] alsnog af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
4.4
De bijzondere curator voert eveneens verweer.
4.5
Nadat de bestreden beschikking is gegeven zijn de omstandigheden van de vader gewijzigd. Het hof is van oordeel dat de nieuwe ontwikkelingen sinds het geven van de bestreden beschikking mede aan de beslissing in hoger beroep ten grondslag moeten worden gelegd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In geval de toestemming van de moeder tot erkenning door de vader ontbreekt, kan op grond van artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt op verzoek van de vader die het kind wil erkennen, door toestemming van de rechtbank worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden, en de vader de verwekker is van het kind. Hierbij dient een afweging te worden gemaakt van de belangen van betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking.
Daarbij zal het belang van de vader bij en zijn aanspraak op erkenning moeten worden afgewogen tegen het belang van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind en van het kind bij niet-erkenning. Van schade aan het belang van het kind in de zin van artikel 1:204 lid 3 BW is slechts sprake indien ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s ontstaan dat het kind wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling. Een zekere emotionele weerstand van de moeder is onvoldoende om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, indien duidelijk wordt dat de weerstand van de moeder negatieve gevolgen voor de positie van het kind met zich brengt.
5.2
Tussen partijen staat vast dat de vader de verwekker van [kind] is.
5.3
Ter mondelinge behandeling is gebleken dat de raad in de hiervoor onder 3.3 vermelde procedure bij de rechtbank met zaaknummer 272596 inzake de omgang, het gezag en een informatieregeling onderzoek heeft gedaan en in juli 2015 een rapport heeft uitgebracht. Deze procedure is daarna door de rechtbank opnieuw aangehouden, omdat de moeder en de vader een ouderschapstraject bij Lindenhout willen doorlopen. Partijen hebben zich aangemeld, maar omdat sprake is van een lange wachttijd zal het traject pas kunnen starten in de periode gelegen tussen april 2016 en september 2016.
5.4
De moeder voert in haar grieven aan dat de rechtbank ten onrechte vervangende toestemming tot erkenning van [kind] heeft verleend en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij de door de bijzondere curator en de officier van justitie aangevoerde redenen om niet tot vervangende toestemming over te gaan terzijde heeft geschoven. De moeder stelt dat zij, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, wel degelijk voldoende concreet heeft gemaakt dat erkenning van [kind] door de vader zal leiden tot het schaden van haar belang bij een ongestoorde verhouding met [kind] en dat de ontwikkeling van [kind] als gevolg van de erkenning in het gedrang komt. In het verleden heeft de moeder te maken gehad met stalking door de vader. Voorts is bij de vader sprake van een agressie-, verslavings-, en detentieverleden en is het behandeltraject van de vader nog volop gaande. Beide ouders hebben een persoonlijkheidsstoornis. De moeder heeft hieraan tijdens de mondelinge behandeling nog het volgende toegevoegd. De moeder is angstig voor de vader en is bang dat de vader via [kind] invloed op haar uit wil oefenen. De vader heeft mogelijk een positieve ontwikkeling doorgemaakt, maar dient eerst te laten zien dat bij hem sprake is van een stabiele situatie, ook wanneer hij geen begeleiding meer krijgt, en dat hij in staat is de belangen van [kind] voorop te stellen. De vader overvraagt de moeder en [kind] met zijn verzoeken en moet eerst maar zijn vaderliefde tonen. Een erkenning van [kind] door de vader zet de moeder op achterstand ten aanzien van het traject bij Lindenhout en bij de beoordeling van de overige verzoeken. De moeder is bereid de vader eenmaal per drie maanden informatie te verstrekken over [kind] en stelt dat zij niet had begrepen dat dit nu al van haar werd verlangd.
5.5
De vader betwist dat hij via [kind] invloed op de moeder wil uitoefenen. Erkenning zal het belang van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [kind] of de belangen van [kind] niet schaden. Voor het evenwichtig opgroeien van [kind] is het juist van belang dat zij weet wie haar vader is en hij wil graag een vaderrol in haar leven vervullen. De vader stelt dat het inmiddels goed met hem gaat en heeft ter toelichting van die stelling bij journaalbericht van 1 december 2015 een briefrapportage van 9 november 2015 van
[B], psycholoog/gz-psycholoog, overgelegd. Die rapportage betreft de behandeling die de vader vrijwillig ondergaat in de [kliniek] in [plaats] en vermeldt - samengevat - dat de vader zich positief heeft ontwikkeld voor wat betreft zijn (persoonlijkheids)problematiek, dat hij middels individuele psychotherapie en psychomotore therapie heeft gewerkt aan zijn agressieregulatie en dat hij diverse groepstherapieën volgt gericht op het niet plegen van delicten, uitbreiding van sociale vaardigheden en terugvalpreventie ten aanzien van middelengebruik. De briefrapportage bevestigt volgens de vader verder dat zich geen incidenten hebben voorgedaan, dat geen terugval in middelengebruik heeft plaatsgevonden en dat zich geen delictrecidive heeft voorgedaan. De vader stelt verder dat hij sinds 20 januari 2016 is geplaatst bij een Individueel Begeleid Wonen traject in [woonplaats] en dat hij sinds 20 december 2015 een fulltime baan heeft.
5.6
De officier van justitie heeft een schriftelijke reactie op het verzoek van de vader gegeven in eerste aanleg en is in deze procedure niet nogmaals opgeroepen. De officier heeft zich in eerste aanleg aangesloten bij het advies van de bijzondere curator, inhoudende dat als gevolg van een erkenning voor [kind] reële risico’s ontstaan dat zij belemmerd wordt in haar ontwikkeling en dat een belangenafweging dient te leiden tot afwijzing van het verzoek van de vader. In die reactie heeft de officier van justitie ook melding gemaakt van de inhoud van de justitiële documentatie van de vader: de vader is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, welke proeftijd eindigt op 2 januari 2017, ter zake een afpersing. Ook is een proces-verbaal ter zake stalking opgemaakt.
5.7
De bijzondere curator heeft tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat de ouders eerst aan hun onderlinge communicatie moeten gaan werken. Beide ouders hebben zorgelijke punten. In de huidige situatie is het volgens hem niet in het belang van [kind] dat de vader vervangende toestemming voor erkenning krijgt. Voorkomen moet worden dat [kind] met een onmogelijke situatie wordt geconfronteerd. De bijzondere curator adviseert op basis van de huidige informatie de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader alsnog af te wijzen.
5.8
De raad constateert dat bij de moeder sprake is van negatieve emoties ten aanzien van de vader, maar deze zien vooral op een eventueel direct contact tussen de vader en [kind]. In de onderhavige procedure gaat het uitsluitend om de erkenning van [kind] door de vader. De vader heeft onderbouwd dat hij een positieve ontwikkeling doormaakt. Hoewel gelet op hetgeen zich in het verleden heeft afgespeeld begrijpelijk is dat de moeder angstig is en wantrouwen heeft jegens de vader, kan daarin volgens de raad niet worden gezien dat de enkele erkenning van [kind] door de vader schade zal toebrengen aan de ongestoorde verhouding tussen moeder en kind. De raad acht het in het belang van [kind] dat zij opgroeit met de wetenschap dat zij een gezin vormt met de moeder en de partner van de moeder, maar dat een andere man haar vader is.
5.9
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof deugdelijk gemotiveerd dat weliswaar sprake is (geweest) van problematiek op meerdere vlakken aan de zijde van zowel de man als de vrouw, maar dat tegelijkertijd is komen vast te staan dat de vader hard heeft gewerkt aan zijn problematiek, zodat onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze problematiek in de weg staat aan het geven van vervangende toestemming aan de vader tot erkenning van [kind]. De rechtbank heeft eveneens deugdelijk gemotiveerd dat het belang van [kind] om te weten wie haar vader is en het belang van de vader en [kind] bij een juridische vastlegging van hun familierechtelijke relatie dient te prevaleren - naar het hof begrijpt - boven de belangen van de moeder om niet tot erkenning van [kind] over te gaan en dat de moeder onvoldoende concreet heeft gemaakt dat de gevolgen van een dergelijke erkenning voor de moeder zodanig zijn dat de erkenning zou leiden tot het schaden van het belang van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [kind]. Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende naar aanleiding van de actuele stand van zaken, zoals deze tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken.
5.1
Het hof acht de negatieve gevoelens die de moeder heeft ten aanzien van de vader, welke gebaseerd zijn op ernstige incidenten die zich in het verleden tussen de ouders hebben voorgedaan, op zich zelf voorstelbaar en begrijpelijk. Uit de onder 5.5 vermelde briefrapportage van 9 november 2015 blijkt echter dat de vader al geruime tijd intensief meewerkt aan een behandeling die is gericht op zijn persoonlijkheidsproblematiek, middelengebruik en delictgedrag. Hij heeft middels individuele psychotherapie en psychomotore therapie gewerkt aan zijn agressieregulatie, het leren uitstellen van zijn directe behoeftebevrediging en het anders leren omgaan met lastige situaties. Daarnaast heeft de vader trouw deelgenomen aan diverse groepstherapieën gericht op het niet plegen van delicten, uitbreiding van sociale vaardigheden en terugvalpreventie ten aanzien van middelengebruik. Volgens de rapporteur is sprake van een positief behandelverloop en de vader maakt nog steeds een positieve ontwikkeling door. De briefrapportage vermeldt voorts dat zich geen incidenten hebben voorgedaan, dat geen terugval in middelengebruik heeft plaatsgevonden en dat zich geen delictrecidive heeft voorgedaan. Sinds 20 januari 2016 is de vader overgeplaatst naar een Individueel Begeleid Wonen traject te Apeldoorn en sinds 20 december 2015 heeft hij een fulltime baan.
Daarnaast ook in aanmerking nemend dat partijen in het kader van de procedure over het gezag en de omgang met de vader hebben afgesproken een traject te willen doorlopen bij Lindenhout om aan verbetering van hun onderlinge verstandhouding en herstel van het onderlinge vertrouwen te werken, is het hof van oordeel dat een erkenning door de vader van [kind] niet zal leiden tot het schaden van het belang van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [kind]. Hierbij komt nog dat uit de toelichting van de moeder over haar eigen actuele situatie volgt dat deze inmiddels voldoende stabiel is en dat de moeder in staat zal zijn te handelen in het belang van [kind] in een situatie waarin de vader ook de juridische positie van de vader van [kind] krijgt.
In aanmerking genomen de hiervoor onder 5.1 vermelde beoordelingsmaatstaf ziet het hof, alle overige omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, geen aanleiding de vader geen vervangende toestemming te geven om [kind] te erkennen.
5.11
Het hof zal aan de stelling van de moeder, dat een erkenning haar op achterstand zal zetten in de beoordeling van de verzoeken omtrent het gezag en de omgang, alleen al voorbijgaan, omdat dergelijke verzoeken geheel andere onderwerpen betreffen, die ieder aan de hand van de telkens daarop toepasselijke wettelijke maatstaven dienen te worden beoordeeld.
5.12
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven van de moeder falen. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 15 april 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, J.B. de Groot en M.M.J. Schoenaker, bijgestaan door de griffier, en is op 1 maart 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.