In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 68 te [Z] werd vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Westerveld. De heffingsambtenaar had de waarde per waardepeildatum 1 januari 2012 vastgesteld op € 195.000. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbenden ongegrond, waarna zij in hoger beroep gingen. Tijdens de zitting op 2 februari 2016 in Leeuwarden, werd door de gemachtigde van de belanghebbenden een lagere waarde van € 155.000 bepleit, terwijl de heffingsambtenaar de eerdere waarde verdedigde. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet in zijn bewijs slaagde dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De belanghebbenden konden echter ook hun bepleite waarde niet voldoende onderbouwen. Het Hof concludeerde dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog was vastgesteld, maar dat de door de belanghebbenden voorgestelde waarde ook niet aannemelijk was gemaakt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.