ECLI:NL:GHARL:2016:1538

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
15/00061
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ANBI-status van Stichting [X] na intrekking door de Belastingdienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 maart 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Stichting [X] tegen de intrekking van haar ANBI-status door de Belastingdienst. De Inspecteur had op 8 oktober 2013 besloten om de stichting niet langer als algemeen nut beogende instelling (ANBI) aan te merken, met ingang van 1 september 2013. Dit besluit werd bevestigd in een uitspraak op bezwaar op 10 april 2014, waarna de stichting in beroep ging bij de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond op 18 december 2014. De stichting ging in hoger beroep, waarbij zij stelde dat zij wel degelijk voldeed aan de voorwaarden voor ANBI-status.

Het Hof oordeelde dat de stichting niet voldeed aan de vereisten zoals gesteld in artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De stichting beschikte niet over een actueel beleidsplan, wat noodzakelijk is voor de ANBI-status. Ook voldeed de statutaire bepaling inzake het batig liquidatiesaldo niet aan de wettelijke eisen, aangezien het niet specifiek aan een ANBI of buitenlandse instelling met een soortgelijke doelstelling moest worden besteed. Daarnaast was de administratie van de stichting niet inzichtelijk en voldeed deze niet aan de wettelijke eisen. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur op goede gronden de ANBI-status had ingetrokken en dat het hoger beroep van de stichting ongegrond was.

De stichting had ook een verzoek om schadevergoeding ingediend, maar dit werd afgewezen omdat het hoger beroep ongegrond was. Het Hof merkte op dat er geen reden was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 15/00061
uitspraakdatum: 1 maart 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Stichting [X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 december 2014, nummer AWB LEE 14/2206, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De Inspecteur heeft bij beschikking van 8 oktober 2013 belanghebbende met ingang van 1 september 2013 niet meer aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI).
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 10 april 2014 de beschikking gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 18 december 2014 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2016 te Leeuwarden. Ter zitting is verschenen en gehoord [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door [B] . Belanghebbende is, hoewel daartoe uitgenodigd bij aangetekende brief van 9 december 2015 en bij aangetekende brief van 16 december 2015, die door haar bestuurder [C] in ontvangst zijn genomen op 10 en respectievelijk 17 december 2015, niet ter zitting verschenen.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is [in] 1985 opgericht door onder meer [C] en onder KvK-nummer [00000] ingeschreven in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel.
2.2
De statuten zijn geheel gewijzigd bij akte verleden op 29 november 2007 voor mr. [D] , notaris te [E] . De te dezen van belang zijnde statutaire bepalingen luiden sindsdien als volgt:
“DOEL
Artikel 2.
De stichting heeft ten doel het bevorderen en stimuleren van de handel in Noord-Nederland in de ruimste zin. De stichting heeft geen winstoogmerk. Zij tracht haar doel onder meer te bereiken door:
a. het bevorderen en geven van voorlichting op gebied van de handel;
b. het subsidiëren van activiteiten in het kader en ter bevordering van het stichtingsdoel;
c. het geven van adviezen en het bemiddelen bij de oprichting van handelsbedrijven in Noord-Nederland;
d. het participeren in of het beheren casu quo uitoefenen van ondernemingen of
rechtspersonen welke het stichtingsdoel kunnen bevorderen;
e. alle andere wettige middelen, welke het stichtingsdoel bevorderlijk zijn.
(…)
MIDDELEN: BOEKJAAR EN BEHEER DER MIDDELEN
Artikel 7.
De middelen der stichting bestaan uit:
1. a. schenkingen, erfstellingen en legaten;
b. subsidies;
c. alle andere wettige middelen.
2. Het bestuur kan onder in het huishoudelijk reglement vast te stellen voorwaarden begunstigers aannemen.
Artikel 8.
Van de vermogenstoestand der stichting en al hetgeen verder haar financiën betreft wordt boekgehouden op zodanige wijze dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de stichting kunnen worden gekend.
Artikel 9.
1. Het boekjaar der stichting loopt van één januari tot en met eenendertig december.
2. De penningmeester maakt telkenjare voor één maart een rekening van zijn beheer over
het afgelopen boekjaar en een schriftelijk verslag over de financiële positie van de
stichting. De secretaris maakt voor genoemde datum een jaarverslag.
3. In de in artikel 4 lid 1 bedoelde jaarvergadering stelt het bestuur de rekening vast. Goedkeuring der rekening door het bestuur strekt tot décharge van de penningmeester voor zijn handelingen gedurende het boekjaar waarop de stukken betrekking hebben, voorzover die handelingen uit de stukken blijken.
(…)
ONTBINDING
Artikel 12.
1. Voor een besluit tot ontbinding geldt hetgeen in artikel 11 lid 1 is bepaald voor een
besluit tot statutenwijziging.
2. Eventueel batig saldo moet worden aangewend voor een doel dat zoveel mogelijk
overeenkomt met het doel der stichting.”
2.3
Op 24 december 2007 heeft belanghebbende het aanvraagformulier Algemeen nut beogende instelling bij de Inspecteur ingediend, waarna belanghebbende met ingang van 1 januari 2008 is aangemerkt als ANBI.
2.4
Op 28 mei 2013 heeft een bedrijfsbezoek plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft de Inspecteur op 8 oktober 2013 een beschikking genomen waarin de ANBI-status met ingang van 1 september 2013 is ingetrokken. Bij brief van 13 juni 2013 heeft hij de redenen voor deze intrekking aan belanghebbende kenbaar gemaakt. Op 11 november 2013 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de hiervoor genoemde beschikking.
2.5
Voorafgaande aan het bedrijfsbezoek van 28 mei 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende met dagtekening 9 april 2013 een brief gestuurd, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Het doel van het bedrijfsbezoek is te beoordelen of Stichting [X] naar de regelgeving per 1 januari 2008, alsmede de nieuwe regelgeving per 1 januari 2010, aangemerkt kan blijven als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI). Hiervoor is het onder meer nodig dat de aard en de omvang van de activiteiten goed in beeld worden gebracht.
Ik verzoek u om ervoor te zorgen dat de volgende zaken op de afgesproken locatie aanwezig/beschikbaar zijn:

de jaarstukken over de volgende jaren: 2010/2011/2012 (e.e.a. indien/voor zover
aanwezig);
  • de statuten;
  • beschikbare nieuwsbrieven aan leden/sponsors over 2012/2013;
  • notulen van de bestuursvergaderingen over 2012/2013;
  • het jaarverslag/de jaarverslagen over de volgende jaren: 2010/2011/2012 (voor zover aanwezig);

het meest recente beleidsplan.
Om het tijdsbeslag van het bedrijfsbezoek beperkt te houden verzoek ik u om een documentatie set (kopie) aan te maken van bovenvermelde items. De medewerker(s) van de Belastingdienst kunnen dat dan meenemen na afloop van het bedrijfsbezoek.”
2.6
In de brief van belanghebbende aan de Inspecteur met dagtekening 22 juli 2013 is onder meer het volgende vermeld:
“De financiële verantwoording:
Omdat de Belastingdienst ons niet serieus nam en de noodzaak voor een BTW nummer niet zag zitten is het wat ons betreft niet nodig om een dure administratie op poten te zetten. Die energie kunnen wij beter in belangrijker zaken steken.”
2.7
In de brief van belanghebbende aan de Inspecteur van 24 februari 2014 is onder meer het volgende vermeld:
“Het afgelopen jaar waren de kosten c.a. € 8000,00 Daar komt nog een bedrag bij voor achterstallig onderhoud van de auto en lopende advocatenkosten. Hiervan kunnen wij nog geen schatting maken.
Het bezit van de Stichting bestaat uit de inventaris van een woning met kantoor alsmede een bejaarde Mercedes met een zeer oude caravan zonder waarde.
Het beginsaldo op 2-1-2013 was bij de Regiobank € 65.450,37
Het eindsaldo op 32-12-2013 was € 62.136,77
De inkomsten uit giften waren plm. € 7.000,00
De kosten waren plm. € 8.000,00 maar daar zal nog wel enige verandering inkomen i.v.m. onduidelijk achterstallig onderhoud auto en advocatenkosten.”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of belanghebbende kan worden aangemerkt als ANBI als bedoeld in artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3.2
Belanghebbende heeft zich ook in hoger beroep – zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat zij uitsluitend het algemeen belang op vele terreinen beoogt te dienen, hetgeen blijkt uit haar feitelijke werkzaamheden. Volgens haar heeft de controlerend ambtenaar die het bedrijfsbezoek heeft afgelegd, niet gevraagd om bescheiden waarvan de Inspecteur het bestaan ontkent.
3.3.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd weersproken en daartoe – eveneens zakelijk weergegeven – aangevoerd dat belanghebbende niet voldoet aan alle wettelijke voorwaarden welke gelden voor de kwalificatie van belanghebbende als ANBI. Zo beschikt belanghebbende niet over een actueel beleidsplan, is de statutaire bepaling inzake een eventuele batig liquidatiesaldo niet overeenkomstig de wettelijke regeling en ontbreekt een financiële “administratie,” althans is deze volstrekt niet inzichtelijk.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en, tot handhaving van de status van ANBI, alsmede het toekennen van een schadevergoeding.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 5b AWR dient belanghebbende als ANBI aan de navolgende vereisten te voldoen:
a. er is sprake van een instelling – niet zijnde een vennootschap met in aandelen verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij of een ander lichaam waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden uitgegeven – die:
1° uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt;
2° voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;
3° gevestigd is in het Koninkrijk, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat, en
4° door de inspecteur als zodanig is aangemerkt.
In de artikelen 1a tot en met 1f van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen (UR AWR) zijn de onder 2° bedoelde voorwaarden opgenomen. Aan alle hierin genoemde voorwaarden dient te zijn voldaan, wil sprake kunnen zijn van een ANBI.
Actueel beleidsplan
4.2
Volgens artikel 1a, eerste lid, onderdeel f UR AWR dient de instelling te beschikken over een actueel beleidsplan dat inzicht geeft in de door de instelling te verrichten werkzaamheden ter verwezenlijking van haar doelstelling, de wijze van werving van inkomsten, het beheer van het vermogen van de instelling en de besteding daarvan. De Inspecteur heeft bestreden dat belanghebbende beschikt over een dergelijk actueel beleidsplan. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee, dat belanghebbende aannemelijk maakt dat zij wél over een dergelijk beleidsplan beschikt. Het Hof is met de Inspecteur en de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij beschikt over een beleidsplan dat het vereiste inzicht op alle vier genoemde terreinen geeft. Dat de controlerend ambtenaar die het bedrijfsbezoek heeft afgelegd niet om een beleidsplan (noch om andere stukken) zou hebben gevraagd, doet hier niet aan af, nu de Inspecteur voorafgaande aan het bedrijfsbezoek belanghebbende schriftelijk heeft geïnformeerd over de stukken die hij wilde inzien (zie 2.5), waaronder het beleidsplan. Belanghebbende heeft bovendien in zowel de bezwaar- als de beroepsfase vervolgens ruimschoots de gelegenheid gehad om het beleidsplan alsnog over te leggen, maar heeft dat – kennelijk met opzet - nagelaten. Haar uiteenzetting in verschillende brieven aan de Inspecteur over haar lopende projecten, voldoet naar het oordeel van het Hof niet aan de eisen die aan een beleidsplan worden gesteld.
Batig liquidatiesaldo
4.3
Onderdeel h van het eerste lid van artikel 1a UR AWR schrijft voor dat uit de statuten van de instelling dient te blijken dat bij opheffing van de instelling een batig liquidatiesaldo wordt besteed ten behoeve van een algemeen nut beogende instelling met een soortgelijke doelstelling of van een buitenlandse instelling die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt en die een soortgelijke doelstelling heeft. Het Hof kan op basis van de vigerende statuten tot geen ander oordeel komen dan dat de regelgeving van belanghebbende niet voldoet aan deze voorwaarde, nu artikel 12 lid 2 van de statuten (zie 2.2) niet de voorwaarde stelt dat het batige liquidatiesaldo aan een ANBI of buitenlandse instelling met een soortgelijke doelstelling toekomt. In plaats daarvan kan blijkens de voormelde statutaire bepaling een dergelijk saldo blijkens de statuten ook buiten de genoemde instellingen worden besteed, zo lang het bestedingsdoel maar zoveel mogelijk overeenkomt met het doel van belanghebbende.
Administratie
4.4
Volgens artikel 1a, eerste lid, onderdeel i UR AWR dient de administratie van de instelling zodanig te zijn ingericht dat daaruit duidelijk blijkt:
1°. de aard en omvang van de aan de afzonderlijke leden van het orgaan van de instelling dat het beleid bepaalt toekomende onkostenvergoedingen en vacatiegelden;
2°. de aard en omvang van de kosten die door de instelling zijn gemaakt ten behoeve van het beheer van de instelling, alsmede de aard en omvang van de andere uitgaven van de instelling;
3°. de aard en omvang van de inkomsten van de instelling, en
4°. de aard en omvang van het vermogen van de instelling.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende dat zij beschikt over een administratie die aan de aldus gestelde voorwaarden voldoet gemotiveerd weersproken. Een juiste en ook overigens redelijke verdeling van de bewijslast brengt dan naar het oordeel van het Hof mee, dat belanghebbende aannemelijk maakt dat zij wél over een administratie beschikt. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende daarin niet geslaagd is en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de administratie – voor zover aanwezig - voldoet aan de gestelde wettelijke voorwaarden. De summiere opgave, als weergegeven onder 2.7, met in combinatie de onderliggende bankafschriften is daartoe naar het oordeel van het Hof onvoldoende. Door belanghebbende zijn geen financiële stukken overgelegd. Haar stelling dat de controlerend ambtenaar die het bedrijfsbezoek heeft afgelegd niet heeft verzocht om inzage in de financiële administratie, terwijl deze niet omvangrijk zou zijn en zou bestaan uit een aantal bankafschriften, kan haar in dit verband niet baten. De Inspecteur heeft belanghebbende immers voorafgaande aan het bedrijfsbezoek schriftelijk geïnformeerd over de stukken die de controlerend ambtenaar wilde inzien (zie 2.5). Het daarbij door belanghebbende louter verwijzen naar 400 ordners voldoet niet aan de redelijke eisen die aan een inzichtelijke en binnen een aanvaardbare tijdsspanne te controleren administratie mogen worden gesteld. Het Hof concludeert dat belanghebbende niet beschikt over een systematische en controleerbare registratie van de aard en omvang van haar inkomsten en kosten en van haar vermogen, zoals in artikel 1a van de Uitvoeringsregeling wordt vereist. Het bijhouden van een grootboekadministratie en het opmaken van jaarrekeningen die dat inzicht zouden kunnen verschaffen, heeft zij achterwege gelaten. Bovendien heeft de Inspecteur belanghebbende in zowel de bezwaar- als de beroepsfase vervolgens ruimschoots de gelegenheid gehad om deze stukken alsnog over te leggen, maar heeft zij dat - naar het oordeel van het Hof bewust – om haar moverende redenen nagelaten.
4.5
Gelet op het hiervoor onder 4.3 tot en met 4.5 overwogene, komt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende niet voldoet aan alle voorwaarden, die gelden voor de kwalificatie als ANBI. Derhalve heeft de Inspecteur op goede gronden belanghebbende niet langer als ANBI aangemerkt. Daarmee is haar beroep ongegrond. Aan de beantwoording van de vraag of belanghebbend, gelet op haar statutaire doelstelling afgezet tegen haar feitelijke werkzaamheden, zoals haar betrokkenheid bij een plan ter bescherming van de Nederlandse kust “ [F] ”, (nagenoeg) geheel het algemeen nut beoogt en feitelijk dient komt het Hof niet meer toe.
Schadevergoeding
4.6
Belanghebbende heeft een verzoek gedaan tot vergoeding van schade. Het Hof is, onder verwijzing naar artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (oud), dat gelet op artikel V van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten op dit geding nog van toepassing is, van oordeel dat slechts bij een gegrond beroep de mogelijkheid bestaat een partij te veroordelen tot betaling van schadevergoeding. Reeds op de grond dat het hoger beroep ongegrond is, wijst het Hof het verzoek van om schadevergoeding af. Het Hof merkt ten overvloede op dat de gedingstukken van de zijde van belanghebbende geen inzicht geven of deze beweerdelijk geleden schade belanghebbende betreft, dan wel dat dit schade van haar voorzitter persoonlijk betreft, voortvloeiend uit en in directe relatie met de bestuursrechtelijke procedure die de heer [C] in de beginjaren tachtig heeft gevoerd.
4.7
Voor zover het verzoek om schadevergoeding moet worden verstaan als een verzoek tot toekenning van een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, overweegt het Hof dat voor toekenning daarvan geen plaats is, nu tussen de dag van ontvangst van het bezwaarschrift door de Inspecteur en de datum van de bestreden uitspraak nog geen twee jaar zijn verstreken en de redelijke termijn dus niet is overschreden. Ook in hoger beroep is de redelijke termijn tussen de datum van de uitspraak van de rechtbank (18 december 2014) en de uitspraak in hoger beroep (1 maart 2016) niet overschreden. Ook in zoverre faalt het hoger beroep.
4.8
Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 1 maart 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(B. van Walderveen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 2 maart 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.