ECLI:NL:GHARL:2016:1519

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
26 februari 2016
Zaaknummer
WAHV 200.168.350
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Sekeris
  • Zomer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over parkeerverbod voor elektrische voertuigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, die op 16 februari 2015 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd gekregen voor het parkeren op een parkeerplaats die uitsluitend bestemd was voor het opladen van elektrische voertuigen, zoals aangegeven door bord E4 met een onderbord. De betrokkene stelde dat het onderbord slechts een informatieve functie had en dat hij daar mocht parkeren. Hij baseerde zijn argument op artikel 8 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW).

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de beperking van de parkeergelegenheid correct en duidelijk was aangegeven. De sanctie was terecht opgelegd, omdat de betrokkene niet had aangetoond dat hij op de juiste wijze gebruik had gemaakt van de parkeerplaats. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en stelde vast dat de combinatie van het bord E4 en het onderbord ondubbelzinnig aangaf dat de parkeerplaats uitsluitend bestemd was voor het opladen van elektrische voertuigen. De betrokkene had geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn beroep schriftelijk nader toe te lichten, en de argumenten die hij naar voren bracht, werden door het hof niet als steekhoudend beschouwd.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke verkeersborden en onderborden, en bevestigt dat weggebruikers zich aan de aangegeven regels moeten houden. Het hof concludeerde dat de betrokkene in dit geval niet in zijn gelijk kon worden gesteld en dat de beslissing van de kantonrechter juist was.

Uitspraak

WAHV 200.168.350
26 februari 2016
CJIB 183005341
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant
van 16 februari 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
Hij heeft verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 12 februari 2016. De betrokkene is verschenen.
Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. H. de Ruijter.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren op een parkeergelegenheid met ander doel dan aangegeven wijze”, welke gedraging zou zijn verricht op 11 juli 2014 om 12:02 uur op het [straat] te [woonplaats] met het voertuig met het kenteken [kenteken].
2. De betrokkene ontkent niet dat hij het voertuig met genoemd kenteken op de in de beschikking vermelde tijd en plaats heeft geparkeerd. Hij is van opvatting dat hij daar ingevolge het bord E4 mocht parkeren en dat het onderbord met de tekst "opladen elektrische personenauto's" slechts een informatieve functie heeft en geen parkeerverbod inhoudt voor andere categorieën voertuigen. De betrokkene baseert zijn stelling op artikel 8, tweede lid, sub d onder 1º van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW). Naar zijn opvatting had in het bord E4 een pictogram moeten worden verwerkt waaruit blijkt voor welk doel of voor welke doelgroep het bord bestemd is, zoals bijvoorbeeld in bord E8. De betrokkene heeft foto's van de betreffende locatie overgelegd.
3. De gedraging met feitcode R397EA betreft een overtreding van artikel 24, eerste lid, sub d onder 2º van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), inhoudende:
"1. De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren (…)
d. op een parkeergelegenheid:
2°. op een andere wijze of met een ander doel dan op het bord of op het onderbord is aangegeven; (…)."
4. Artikel 67 van de RVV 1990 houdt in:
1. Onder verkeersborden aangebrachte onderborden kunnen inhouden:
a. een nadere uitleg van het verkeersbord;
b. ingeval op een onderbord uitsluitend symbolen voorkomen: het verkeersbord geldt slechts voor de aldus aangeduide weggebruikers of het aldus aangeduide verkeersgedrag;
c. ingeval op een onderbord het woord "uitgezonderd" in combinatie met symbolen voorkomt: het verkeersbord geldt niet voor de aldus aangeduide weggebruikers of het aldus aangeduide verkeersgedrag.
2. Indien het beoogde verkeersgedrag wordt aangegeven door middel van teksten of tekens al dan niet in combinatie met symbolen, blijkt het beoogde verkeersgedrag uit het onderbord.
3. Symbolen op onderborden hebben dezelfde betekenis als die welke in bijlage 1 zijn opgenomen.
5. Artikel 8 van de BABW houdt, voor zover van belang, in:
"1. Onder verkeersborden kunnen onderborden worden geplaatst.
2. Deze onderborden kunnen:
a. een nadere uitleg van de op de verkeersborden voorkomende aanduiding inhouden;
b. bij verkeersborden die een gebod of verbod aanduiden, een beperking van de werkingssfeer van die verkeersborden inhouden;
c. bij bord C7 van bijlage I, behorende bij het RVV 1990, de aanduiding inhouden dat de uit dit verkeersbord voortvloeiende beperking niet geldt voor motorvoertuigen die zijn voorzien van een gezichtsveldverbeterende voorziening;
d. bij de verkeersborden E4 tot en met E8 en E10 tot en met E13 van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, betrekking hebben op
1°. de voertuigcategorie of groep voertuigen waarvoor de parkeergelegenheid is bestemd en, voor zover het betreft bord E6, tevens op de aanduiding dat de parkeergelegenheid is gereserveerd voor een bepaald voertuig."
2°. de wijze waarop of het doel waarmee het parkeren dient te geschieden;
6. Uit de door de betrokkene overgelegde foto's van de locatie waar de gedraging is geconstateerd blijkt dat de betreffende parkeerplaats is voorzien van een bord E4 met een onderbord met de tekst: "opladen elektrische personenauto's".
7. Uit artikel 24, eerste lid, onder d sub 2° jo. 67, eerste en tweede lid, van de RVV 1990 volgt dat de gedraging heeft plaatsgevonden op een parkeerplaats waarvoor ingevolge het onderbord een beperking gold, in die zin dat deze uitsluitend bestemd is voor het opladen van elektrische personenauto's.
Anders dan de betrokkene meent is in het onderhavige geval artikel 8, tweede lid, onder d sub 2°, van de BABW van toepassing, nog daargelaten dat de BABW zich richt tot de weggebeheerder.
8. Het voorgaande brengt mee dat de wijze waarop in het onderhavige geval de beperking van de parkeergelegenheid is aangegeven niet in strijd is met de wet. De stelling van de betrokkene dat het onderbord slechts een informatieve functie heeft en toelaat dat ook andere voertuigen dan elektrische personenauto's daar parkeren vindt derhalve geen steun in het recht. Het hof is van oordeel dat door middel van de combinatie van het bord E4 met het onderbord duidelijk en ondubbelzinnig wordt aangeduid dat de betreffende parkeerplaats uitsluitend bestemd is voor het opladen van elektrische personenauto's.
Dat, zoals de betrokkene ter zitting heeft betoogd, de combinatie van bord en onderbord voor weggebruikers met een leesbeperking onduidelijk kan zijn, doet daaraan niet af. Hoezeer ook valt te begrijpen dat de betrokkene zich als rijinstructeur in het bijzonder de belangen van deze doelgroep aantrekt, vast staat in ieder geval dat de betrokkene in bedoeld opzicht niet beperkt is en dat het onderbord voor hem duidelijk kon zijn.
9. Nu uit de beroepschriften van de betrokkene blijkt dat hij op andere wijze gebruik heeft gemaakt van de parkeerplaats dan zoals op het onderbord is aangegeven, stelt het hof vast dat de gedraging is verricht en dat de kantonrechter een juiste beslissing heeft genomen.
Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Zomer als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.