ECLI:NL:GHARL:2016:1475

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
15/00661
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en vergoeding belastingrente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had geoordeeld dat de Inspecteur belastingrente moest vergoeden over een teruggaaf van € 3.605 die was vastgesteld in de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Inspecteur om geen belastingrente te vergoeden. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraak van de Inspecteur, waarbij de Inspecteur werd gelast om belastingrente te vergoeden.

In hoger beroep stelde de Inspecteur dat de aanslag niet overeenkomstig de ingediende aangifte was vastgesteld, en dat daarom geen recht op belastingrente bestond. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht had gesteld dat de aanslag niet overeenkomstig de aangifte was vastgesteld, omdat de aanvulling op de aangifte voor het jaar 2011 niet van toepassing was op de aangifte voor het jaar 2012. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende geen recht had op vergoeding van belastingrente, omdat niet aan de voorwaarden van artikel 30fd van de AWR was voldaan. Het hoger beroep van de Inspecteur werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht.

De uitspraak is gedaan door de tweede meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en is openbaar uitgesproken op 23 februari 2016. De proceskosten van de belanghebbende werden vastgesteld op € 1,50, die door de Inspecteur moesten worden vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00661
uitspraakdatum:
23 februari 2016
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almelo(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 april 2015, nummer AWB 14/6326, in het geding tussen de Inspecteur en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een aanslag in de inkomsten/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.614. De aanslag is tot een negatief bedrag aan te betalen belasting van € 3.605 vastgesteld. De Inspecteur heeft bij afzonderlijke beschikking bepaald dat hierbij geen belastingrente wordt vergoed.
1.2
Het door belanghebbende tegen laatstgenoemde beschikking gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 16 april 2015 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de Inspecteur gelast om belastingrente te vergoeden over de teruggaaf van € 3.605.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [A] namens de Inspecteur.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft op 23 maart 2012 aangifte IB/PVV 2011 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.737. In deze aangifte is een bedrag van € 30.000 aan specifieke zorgkosten verwerkt.
2.2
Bij brief van 27 februari 2013 heeft de Inspecteur onder meer het volgende geschreven:
“Ik ontving uw aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke
bijdrage Zorgverzekeringswet 2011. Om de aangifte te kunnen behandelen, heb ik meer informatie
nodig. In deze brief leest u om welke informatie het gaat.
Verzoek om informatie
Fiscaal partnerschap
In de aangifte wordt gekozen voor fiscaal partnerschap.
In ons telefonisch onderhoud op 27 februari 2013 gaf u aan dat er sprake is van een notarieel
samenlevingscontract.
Ik verzoek u mij een kopie te sturen van het samenlevingscontract.
(…)
Persoonsgebonden aftrek
Uitgaven voor specifieke zorgkosten
Als de overledene het gehele jaar een fiscale partner had, kon hij samen met zijn fiscale partner
bepalen welk deel van het saldo van de aftrek specifieke zorgkosten hij aangaf. Samen moet 100% van
dit saldo worden aangegeven.
In de aangifte heb u € 30.000 afgetrokken voor specifieke zorgkosten. In de aangifte van de fiscale
partner, [naam partner] (burgerservicenummer [nummer]) is € 85.745 afgetrokken
voor specifieke zorgkosten (totaal € 115.745).
Om te kunnen beoordelen of u en uw fiscale partner recht hebben op deze aftrek, verzoek ik mij een
specificatie van de uitgaven te sturen. Vul hiervoor de bijlage
Specifieke zorgkostenin.
Daarnaast verzoek ik u mij de volgende informatie toe te sturen:
- De naam en geboortedatum van degene voor wie de uitgaven zijn gedaan
- de nota’s en betalingsbewijzen van deze uitgaven.
- declaratieformulieren van de zorgverzekering, waaruit blijkt welke kosten wel en niet vergoed werden
Ik verzoek u tevens mij informatie te geven over de verdeling van de aftrek specifieke zorgkosten.”
2.3
Naar aanleiding van de door belanghebbende verstrekte informatie zijn de totale in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten van belanghebbende en zijn partner ten bedrage van € 115.745 door de Inspecteur geaccepteerd. Daarbij is de verdeling tussen belanghebbende en zijn partner in overleg met belanghebbende en in afwijking van de brief van 27 februari 2013 (zie 2.2) gewijzigd, in die zin dat ieder de helft van de specifieke zorgkosten in aanmerking neemt (€ 57.923).
2.4
Belanghebbende heeft op 27 maart 2013 aangifte IB/PVV 2012 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.800. In deze aangifte is geen niet in eerder aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek van voorgaande jaren opgenomen.
2.5
Met dagtekening 18 mei 2013 is aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2011 opgelegd waarbij rekening is gehouden met een bedrag aan specifieke zorgkosten, als onderdeel van de persoonsgebonden aftrek, van € 57.923. Op basis van het inkomen van belanghebbende is een bedrag van € 32.737 in het jaar 2011 verrekend. Het belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) is voor dat jaar vastgesteld op nihil. De nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek is bij beschikking van 18 mei 2013 vastgesteld op € 25.186 (€ 57.923 minus € 32.737).
2.6
De aanslag IB/PVV 2012 is opgelegd op 4 april 2014. Het belastbare inkomen uit werk en woning is daarbij in afwijking van de aangifte vastgesteld op € 5.614 (aangegeven bedrag van € 30.800 minus niet eerder in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek van voorgaande jaren van € 25.186). De aanslag resulteert in een teruggaaf van € 3.605, waarvan € 2.617 aan loonheffingen en € 988 als gevolg van een eerder opgelegde voorlopige aanslag. De Inspecteur heeft geen belastingrente vergoed over het bedrag van de teruggaaf.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of belanghebbende recht heeft op vergoeding van belastingrente over het bij de aanslag IB/PVV 2012 tot een negatief bedrag aan te betalen belasting vastgestelde bedrag.
3.2
De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend, belanghebbende bevestigend.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.4
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.5
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Artikel 30fd, eerste lid, van de AWR luidt als volgt:
“Indien met betrekking tot de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting na het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven een aanslag tot een negatief bedrag aan te betalen belasting wordt vastgesteld, wordt met betrekking tot die aanslag aan de belastingplichtige rente – belastingrente – vergoed ingeval wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de aanslag is overeenkomstig de ingediende aangifte, en
b. tussen de datum van ontvangst van die aangifte en de datum van vaststelling van de aanslag zijn meer dan 13 weken verstreken.”
4.2
Niet in geschil is dat tussen de datum van ontvangst van de aangifte IB/PVV 2012 en de datum van vaststelling van de aanslag meer dan 13 weken zijn verstreken, zodat aan de tweede in artikel 30fd, eerste lid, van de AWR genoemde voorwaarde is voldaan.
4.3
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat niet aan de eerste in artikel 30fd, eerste lid, van de AWR genoemde voorwaarde is voldaan, namelijk dat de aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte is vastgesteld. De in 2.2 en 2.3 genoemde correspondentie zag op de aanslagregeling voor het jaar 2011. Dit moet, mede gelet op het telefonische contact met belanghebbende, worden opgevat als een aanvulling op de aangifte IB/PVV 2011, maar deze aanvulling strekt zich niet uit tot de aangifte IB/PVV 2012, aldus de Inspecteur.
4.4
Het Hof is van oordeel dat de aanvulling op de aangifte IB/PVV 2011 niet (mede) kan worden opgevat als een aanvulling op de aangifte IB/PVV 2012. In dat oordeel betrekt het Hof dat de gevoerde correspondentie en het overleg inzake de aangifte IB/PVV 2011 grotendeels plaatsvond vóór indiening van de aangifte IB/PVV 2012 en derhalve bezwaarlijk kan worden opgevat als een aanvulling op een – nog niet ingediende – aangifte en voorts dat de Inspecteur onweersproken heeft gesteld dat in de contacten met belanghebbende (waaronder het telefonische contact van 27 februari 2013) nimmer is gesproken over doorwerking van de correctie naar de aangifte IB/PVV 2012. Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2012 geen melding gemaakt van (niet eerder in aanmerking genomen) persoonsgebonden aftrek. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2012 ambtshalve rekening gehouden met de niet eerder in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek van € 25.186 die volgens de beschikking van 18 mei 2013 in een volgend jaar kon worden verrekend. De Inspecteur is dan ook – ten gunste van belanghebbende – afgeweken van de aangifte IB/PVV 2012. Aan de tweede in artikel 30fd, eerste lid, van de AWR genoemde voorwaarde is derhalve niet voldaan.
4.5
Nu de aanslag niet is vastgesteld overeenkomstig de aangifte heeft belanghebbende geen recht op vergoeding van belastingrente.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van Inspecteur gegrond.

5.Proceskosten

De uitnodiging voor de zitting is op correcte wijze en met inachtneming van de wettelijke termijnen aan de Inspecteur verzonden. Namens de Inspecteur is getekend voor ontvangst. Desondanks is [A] met deze uitnodiging niet voor aanvang van de zitting bekend geworden. De zitting van het Hof is als gevolg hiervan aanzienlijk later aangevangen. Ter zitting heeft de Inspecteur toegezegd de extra parkeerkosten van belanghebbende te vergoeden alsmede, ongeacht de uitspraak van het Hof, het bij de Rechtbank betaalde griffierecht. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen, waarbij het Hof de parkeerkosten vaststelt op € 1,50.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
– verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond;
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 23 februari 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema)
(A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 februari 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.