In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, [kind]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 juli 2015 aangevochten. De kinderrechter had eerder op 26 juni 2015 een voorlopige machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die op 3 juli 2015 werd verlengd. De moeder verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en de Raad voor de Kinderbescherming niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot uithuisplaatsing.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder ten tijde van de machtiging niet in staat was om een veilig opvoedingsklimaat te bieden voor [kind]. De moeder had te maken met ernstige problemen, waaronder drugs- en alcoholmisbruik, en er was sprake van huiselijk geweld. De Raad voor de Kinderbescherming had op basis van een zorgmelding van de politie besloten tot uithuisplaatsing, omdat de situatie van [kind] onhoudbaar was. Het hof oordeelde dat de moeder recht had op toetsing van de rechtmatigheid van de machtiging, ondanks dat de periode waarvoor de machtiging gold inmiddels was verstreken.
Het hof concludeerde dat de Raad en de gecertificeerde instelling niet in strijd hadden gehandeld met de Jeugdwet door geen familiegroepsplan op te stellen, gezien de verstoorde communicatie en samenwerking met de moeder. De moeder had niet voldoende medewerking verleend aan de hulpverlening, wat het opstellen van een hulpverleningsplan bemoeilijkte. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, waarmee de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] werd gehandhaafd.