ECLI:NL:GHARL:2016:1400

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
200.181.661/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezagskwesties en ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is en momenteel in Groot-Brittannië verblijft, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 20 augustus 2015. De moeder verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot uithuisplaatsing, alsook om de minderjarige met onmiddellijke ingang terug te plaatsen bij haar.

De GI, Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, heeft geen verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 januari 2016 is de minderjarige [de minderjarige1] gehoord, en zijn de moeder en haar advocaat, mr. R.F.H. Tamboenan, aanwezig geweest. De raad voor de Kinderbescherming heeft ook een bijdrage geleverd, maar de moeder heeft aangegeven dat zij zich neerlegt bij de uithuisplaatsing. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om een veilig opvoedingsklimaat te bieden en dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn.

Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij is overwogen dat er geen zodanige wijzigingen zijn gebleken die een ander oordeel rechtvaardigen. De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat de omstandigheden zijn veranderd sinds de eerdere beslissingen. De situatie van de moeder en de minderjarige is niet vergelijkbaar met eerdere uitspraken, en het hof concludeert dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft voor de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.181.661/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/110712 / JE RK 15-254)
beschikking van de familiekamer van 16 februari 2016
inzake
[de moeder] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
volgens haar mededeling wonende te Groot-Brittanië,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat voorheen: mr. M.S. Krol, kantoorhoudend te Rotterdam,
advocaat thans: mr. R.F.H. Tamboenan, kantoorhoudend te Rotterdam,
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
kantoorhoudend te Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 20 augustus 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 18 november 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans het verzoek tot uithuisplaatsing van na te noemen minderjarige [de minderjarige1] alsnog af te wijzen, de beschikking onrechtmatig te achten en [de minderjarige1] met onmiddellijke ingang terug te plaatsen bij de moeder.
2.2
De GI heeft binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.3
Ter griffie van het hof zijn voorts binnengekomen:
- een brief van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Noord Nederland, Locatie Groningen (verder te noemen: de raad), d.d. 15 december 2015, waarin de raad bericht niet over nadere adviezen en/of rapportages te beschikken;
- een e-mailbericht van de raad d.d. 23 december 2015, waarin de raad bericht niet ter zitting te zullen verschijnen;
- een brief met bijlagen d.d. 29 december 2015 van de GI;
- een journaalbericht met bijlage d.d. 2 januari 2016 van mr. Krol;
2.4
Op 14 januari 2016 is de na te noemen minderjarige [de minderjarige1] voorafgaand aan de zitting buiten aanwezigheid van partijen door het hof gehoord.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 14 januari 2016 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Tamboenan (kantoorgenoot van mr. Krol, die ten tijde van de mondelinge behandeling formeel nog de advocaat van de moeder was);
- mevrouw [B] namens de GI;
- de heer [C] namens de raad;
- de pleegouders.
De partner van de moeder is met instemming van het hof en de overige aanwezigen als toehoorder ter zitting aanwezig geweest.
2.6
Bij journaalbericht van 21 januari 2016 heeft mr. Tamboenan zich gesteld als advocaat van de moeder.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de – inmiddels beëindigde – relatie van de moeder en [D] is [in] 1998 te [E] (Polen) geboren de minderjarige [de minderjarige1] . De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] .
3.2
[de minderjarige1] is bij beschikking van 3 maart 2014 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, onder toezicht gesteld. Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 februari 2015 is de ondertoezichtstelling laatstelijk verlengd met ingang van 3 maart 2015 tot 3 maart 2016, welke beschikking is bekrachtigd bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 4 augustus 2015.
3.3
Bij beschikking van 3 maart 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor verblijf pleegouders 24-uurs.
3.4
Bij inleidend verzoekschrift van 19 januari 2015, ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 20 januari 2015, heeft de GI – voor zover hier van belang - verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] te verlengen voor de duur van één jaar.
3.5
Bij eerdergenoemde beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 februari 2015 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] met ingang van 3 maart 2015 verlengd tot 1 juli 2015, welke beschikking is bekrachtigd bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 4 augustus 2015. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
3.6
Het hof begrijpt dat bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 juni 2015 de zaak ingevolge artikel 270 lid 1 Rv in de stand waarin deze zich bevond is verwezen naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen.
3.7
De GI heeft in een aanvullend verzoek verzocht de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.8
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 29 juni 2015 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 23 juli 2015 en is de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden.
3.9
Bij beschikking van 21 juli 2015 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 23 augustus 2015, een kindgesprek van [de minderjarige1] bepaald op 17 augustus 2015, mr. Krol verzocht een afschrift van de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, over te leggen en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.1
Bij de beschikking waarvan beroep van 20 augustus 2015 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 3 maart 2016.
3.11
Op 9 maart 2014 is [de minderjarige1] geplaatst bij de pleegouders en sindsdien verblijft zij bij hen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ter zitting heeft de advocaat van de moeder naar voren gebracht dat de beëdigd tolk die de moeder bij zou staan niet ter zitting aanwezig kon zijn wegens problemen in het verkeer. Namens de moeder is verzocht de zitting desondanks doorgang te laten vinden. De advocaat van de moeder heeft in dat verband naar voren gebracht dat de zaak door zijn kantoorgenote mr. Krol uitvoerig met de moeder is besproken en dat hij in staat is om de standpunten van de moeder correct weer te geven. Het hof heeft na een korte schorsing beslist om de mondelinge behandeling doorgang te laten vinden, gelet op de daartoe uitdrukkelijk door de moeder geuite wens en in aanmerking genomen dat geen der andere aanwezigen daartegen bezwaren naar voren heeft gebracht.
4.2
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat daags voor de zitting - op 13 januari 2016 - een gesprek met de moeder heeft plaatsgevonden, waarbij wel een beëdigd tolk aanwezig is geweest. De moeder zou volgens de raad in dat gesprek naar voren hebben gebracht dat zij vindt dat [de minderjarige1] goed op haar plek is in het pleeggezin en dat zij zich neerlegt bij de uithuisplaatsing.
4.3
De advocaat van de moeder heeft in reactie hierop naar voren gebracht dat de moeder het ingestelde hoger beroep wenst te handhaven. Het hof heeft echter geconstateerd dat ook de advocaat van de moeder vanwege de taalbarrière ter zitting niet in staat was om met de moeder te communiceren. Het hof heeft de advocaat van de moeder daarom in de gelegenheid gesteld om na de zitting alsnog met een beëdigd tolk in gesprek te gaan met de moeder en zo spoedig mogelijk een schriftelijke reactie van de moeder op hetgeen door de raad is gesteld in het geding te brengen. Tevens is de advocaat van de moeder verzocht om alsnog de ontbrekende pagina's van het inleidend verzoekschrift in het geding te brengen.
4.4
Het hof heeft na de zitting geen bericht ontvangen van de advocaat van de moeder (met uitzondering van het journaalbericht 21 januari 2016, waarbij mr. Tamboenan zich als advocaat van de moeder heeft gesteld).
4.5
Het hof gaat er daarom vanuit dat het standpunt van de moeder niet is gewijzigd en zal hierna het door de moeder ingestelde hoger beroep beoordelen, op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting.
4.6
Ingevolge het sinds 1 januari 2015 geldende artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.7
In de beschikking van dit hof, locatie Arnhem, van 4 augustus 2015 is het volgende overwogen:
"
Bij beschikking van 1 september 2014 heeft de kinderrechter geoordeeld dat de moeder niet in staat was [de minderjarige1] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en veiligheid in haar dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd.4.18 De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van zodanig gewijzigde omstandigheden na het opleggen van de desbetreffende maatregelen, dat de gronden daarvan zijn komen te vervallen. Gebleken is dat na de bestreden beschikkingen ook [de minderjarige2] sinds 2 april 2015 met een spoedmachtiging uit huis is geplaatst. Uit het raadsrapport van 3 april 2015 blijkt dat de raad een (spoed)melding van de crisisdienst van de Jeugd- en Gezinsbeschermers heeft ontvangen. Door politiemedewerkers was op 1 april 2015 geconstateerd dat de ouders van [de minderjarige2] onder invloed van alcohol waren en dat [de minderjarige2] een broek aan had die doorweekt was van de urine. De woning maakte een zeer onverzorgde en onhygiënische indruk. In de woning zijn een groot aantal flessen wijn en sterke drank aangetroffen waar [de minderjarige2] bij kon. Ook lagen er medicatie, scherven, glas en spijkers op de grond. Naar het oordeel van het hof zijn er geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen de politiemedewerkers hebben geconstateerd. Hieruit volgt dat de problemen nog steeds onverminderd groot zijn en dat geen sprake is van een veilige en stabiele thuissituatie voor de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling blijkt ook dat de moeder voornemens is terug te keren naar Polen. Voor zowel de GI als ook voor het hof bestaat geen enkel zicht op de woon- en financiële situatie van de moeder op dit moment in Nederland of in Polen. Ook is de communicatie tussen de moeder en de GI nog steeds moeizaam. Ondanks de mogelijke taalbarrière is het van belang dat de moeder zich openstelt voor samenwerking met de GI. Voor het hof staat voldoende vast dat de moeder niet in staat is te voorzien in de basisvoorwaarden die noodzakelijk zijn voor een onbedreigde ontwikkeling en een adequate verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ."
4.8
Uit het beroepschrift en de overige beschikbare gegevens zijn het hof thans geen zodanige wijzigingen gebleken dat op grond daarvan anders zou moeten geoordeeld dan het hof op 4 augustus 2015 heeft gedaan. Nog altijd heeft het hof geen enkel zicht op de woon- en financiële situatie van de moeder. Naar eigen zeggen verblijft de moeder op dit moment in Engeland. Zij stelt weliswaar dat zij haar zaken in Engeland op orde heeft en voldoet aan de door de GI gestelde voorwaarden, maar heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Bij deze stand van zaken moet ervan uit worden gegaan dat de gronden voor uithuisplaatsing van [de minderjarige1] nog altijd aanwezig zijn.
4.9
Het hof acht geen schending van het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven aanwezig, nu, gelet op hetgeen hiervoor is opgenomen, zich een uitzondering als omschreven in artikel 8 lid 2 EVRM voordoet. De situatie van de moeder en [de minderjarige1] is niet vergelijkbaar met de situatie in de door de moeder aangehaalde beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 april 2012 (ECLI:NL:RBSGR:2012:BW6152), nu uit het kindgesprek is gebleken dat [de minderjarige1] zelf in elk geval tot de zomer in Nederland wil blijven om haar huidige schooljaar van de HAVO af te ronden.
4.1
Op grond van het bovenstaande dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 20 augustus 2015.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. A.W. Beversluis en mr. M.A.L.M. Willems en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 16 februari 2016 in bijzijn van de griffier.