Uitspraak
wonende te [A] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de moeder, bijgestaan door mr. Tamboenan (kantoorgenoot van mr. Krol, die ten tijde van de mondelinge behandeling formeel nog de advocaat van de moeder was);
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing
"
Bij beschikking van 1 september 2014 heeft de kinderrechter geoordeeld dat de moeder niet in staat was [de minderjarige1] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en veiligheid in haar dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd.4.18 De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van zodanig gewijzigde omstandigheden na het opleggen van de desbetreffende maatregelen, dat de gronden daarvan zijn komen te vervallen. Gebleken is dat na de bestreden beschikkingen ook [de minderjarige2] sinds 2 april 2015 met een spoedmachtiging uit huis is geplaatst. Uit het raadsrapport van 3 april 2015 blijkt dat de raad een (spoed)melding van de crisisdienst van de Jeugd- en Gezinsbeschermers heeft ontvangen. Door politiemedewerkers was op 1 april 2015 geconstateerd dat de ouders van [de minderjarige2] onder invloed van alcohol waren en dat [de minderjarige2] een broek aan had die doorweekt was van de urine. De woning maakte een zeer onverzorgde en onhygiënische indruk. In de woning zijn een groot aantal flessen wijn en sterke drank aangetroffen waar [de minderjarige2] bij kon. Ook lagen er medicatie, scherven, glas en spijkers op de grond. Naar het oordeel van het hof zijn er geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen de politiemedewerkers hebben geconstateerd. Hieruit volgt dat de problemen nog steeds onverminderd groot zijn en dat geen sprake is van een veilige en stabiele thuissituatie voor de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling blijkt ook dat de moeder voornemens is terug te keren naar Polen. Voor zowel de GI als ook voor het hof bestaat geen enkel zicht op de woon- en financiële situatie van de moeder op dit moment in Nederland of in Polen. Ook is de communicatie tussen de moeder en de GI nog steeds moeizaam. Ondanks de mogelijke taalbarrière is het van belang dat de moeder zich openstelt voor samenwerking met de GI. Voor het hof staat voldoende vast dat de moeder niet in staat is te voorzien in de basisvoorwaarden die noodzakelijk zijn voor een onbedreigde ontwikkeling en een adequate verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ."