In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgang en het gezag over de minderjarige [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 16 juni 2015 aangevochten, waarin werd bepaald dat partijen gezamenlijk gezag zouden uitoefenen over [de minderjarige]. De vader heeft de relatie met de moeder in 2013 verbroken en sindsdien is er een langdurige en heftige vechtscheiding ontstaan, met diverse juridische procedures en conflicten over de omgangsregeling. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling op 3 december 2015, waarbij de moeder en haar advocaat, de jeugdbeschermer en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De vader is niet verschenen, maar zijn advocaat heeft telefonisch bevestigd dat de vader op de hoogte was van de zitting.
Het hof heeft vastgesteld dat de ouders sinds de relatiebreuk verwikkeld zijn in een strijd over de omgang met [de minderjarige]. De rechtbank had in de bestreden beschikking het gezamenlijk gezag in het belang van [de minderjarige] geacht, maar het hof is van oordeel dat er nog geen definitieve beslissing kan worden genomen over het gezag. Het hof heeft de beslissing over het gezag aangehouden in afwachting van de resultaten van de forensische mediation, die door de rechtbank was gelast. Het hof heeft de voorlopige beslissingen van de rechtbank over de omgang en het hoofdverblijf vernietigd, omdat de huidige stand van zaken niet in het belang van [de minderjarige] is. De omgang zal door de GI worden ingevuld, en de ouders worden aangespoord om samen te werken aan verbetering van de situatie voor [de minderjarige].