Uitspraak
zaaknummer 200.180.541/01van
zaaknummer 200.180.544/01van
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van haar minderjarige kind zijn verlengd. De moeder verzoekt het hof om de ondertoezichtstelling voor drie maanden te verlengen en de GI (gecertificeerde instelling) te vervangen. De moeder is van mening dat de GI onvoldoende onderbouwd heeft waarom de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk zijn. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de kinderrechter van 11 augustus 2015, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn vastgesteld.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 januari 2016 is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de GI en andere betrokkenen ook aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder akkoord is met de verlenging van de ondertoezichtstelling, waardoor een inhoudelijke beoordeling van deze verlenging niet nodig is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter voor wat betreft de ondertoezichtstelling, maar wijst het verzoek van de moeder om de machtiging tot uithuisplaatsing voor drie maanden te verlengen af. Het hof oordeelt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de minderjarige, gezien de zorgen over zijn welzijn en de noodzaak om onderzoek te doen naar zijn situatie.
Het hof concludeert dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek tot vervanging van de GI, omdat er geen doorbrekingsgronden zijn voor het appelverbod. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt. De beslissing is genomen op 11 februari 2016.