In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 18 november 2015 aangevochten, waarin was bepaald dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader zou hebben indien de moeder in Friesland bleef wonen. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en opnieuw te beslissen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn in 2007 met elkaar gehuwd en hebben samen [de minderjarige], geboren in 2005. De moeder heeft in augustus 2014 de (voormalig) echtelijke woning verlaten en is met [de minderjarige] naar Friesland verhuisd. De vader woont nog steeds in Zeeland. De rechtbank had in eerdere beschikkingen de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder bepaald, maar met de voorwaarde dat zij binnen een straal van 60 kilometer van de vader zou wonen. De moeder heeft deze voorwaarde niet nageleefd, wat leidde tot de huidige procedure.
Het hof heeft de belangen van [de minderjarige] vooropgesteld en geconcludeerd dat de moeder zonder toestemming van de vader is verhuisd, wat de vader in zijn rol als opvoedende ouder ernstig belemmert. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat de moeder niet voldoende heeft aangetoond dat haar verhuizing in het belang van [de minderjarige] was. De zorgen over de opvoedingssituatie bij de moeder zijn groter dan die bij de vader, die inmiddels stappen heeft gezet richting hulpverlening.
Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, wat betekent dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader blijft en de zorgregeling ongewijzigd blijft. De beslissing van het hof is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2016.