ECLI:NL:GHARL:2016:1395

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
200.181.708/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing en zorgregeling in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 18 november 2015 aangevochten, waarin was bepaald dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader zou hebben indien de moeder in Friesland bleef wonen. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en opnieuw te beslissen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn in 2007 met elkaar gehuwd en hebben samen [de minderjarige], geboren in 2005. De moeder heeft in augustus 2014 de (voormalig) echtelijke woning verlaten en is met [de minderjarige] naar Friesland verhuisd. De vader woont nog steeds in Zeeland. De rechtbank had in eerdere beschikkingen de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder bepaald, maar met de voorwaarde dat zij binnen een straal van 60 kilometer van de vader zou wonen. De moeder heeft deze voorwaarde niet nageleefd, wat leidde tot de huidige procedure.

Het hof heeft de belangen van [de minderjarige] vooropgesteld en geconcludeerd dat de moeder zonder toestemming van de vader is verhuisd, wat de vader in zijn rol als opvoedende ouder ernstig belemmert. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat de moeder niet voldoende heeft aangetoond dat haar verhuizing in het belang van [de minderjarige] was. De zorgen over de opvoedingssituatie bij de moeder zijn groter dan die bij de vader, die inmiddels stappen heeft gezet richting hulpverlening.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, wat betekent dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader blijft en de zorgregeling ongewijzigd blijft. De beslissing van het hof is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.181.708/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/136612 / FA RK 14-1403)
beschikking van de familiekamer van 11 februari 2016
inzake
[de moeder] ,
wonende te [A] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P. van Bommel, kantoorhoudend te Franeker,
tegen
[de vader],
wonende te [B] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.J.H. Dingemanse, kantoorhoudend te Goes.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 11 maart 2015 en 18 november 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 7 december 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van de voormelde beschikking van 18 november 2015. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te beslissen zoals in het petitum van dat beroepschrift is weergegeven, welk petitum als hier herhaald en ingelast geldt. Tevens is daarbij een verzoek gedaan om de uitvoerbaarheid bij voorraad van die beschikking te schorsen.
2.2
De vader heeft een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
2.4
Bij beschikking van dit hof in het incident van 28 januari 2016 (200.181.708/02) is het schorsingsverzoek van de moeder afgewezen, na mondelinge behandeling ervan op 19 januari 2016.
2.5
De mondelinge behandeling van de hoofdzaak heeft op 4 februari 2016 plaatsgevonden. De ouders en hun advocaten zijn daarbij verschenen. Voorts is mw. [C] verschenen namens de raad in het kader van zijn adviserende taak.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2007 in Zeeland met elkaar gehuwd. Uit de voorhuwelijkse relatie van partijen is [in] 2005 in Zeeland geboren de thans tienjarige [de minderjarige] . De vader en de moeder hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] .
3.2
De moeder heeft op of omstreeks 4 augustus 2014 de (voormalig) echtelijke woning van partijen in [B] (Zeeland) verlaten en [de minderjarige] met zich meegenomen. Sindsdien wonen de moeder en [de minderjarige] in Friesland. De vader woont nog altijd in de (voormalig) echtelijke woning. Sinds maart 2015 gaat [de minderjarige] eens per twee weken een weekend naar de vader.
3.3
De moeder is in verwachting van een andere man en is omstreeks eind februari 2016 uitgerekend. De biologische vader van het nog ongeboren kindje woont volgens de moeder in Duitsland.
3.4
Bij beschikking van 11 maart 2015 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken (welke echtscheidingsbeschikking op 31 maart 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand) en - voor zover hier van belang - de raad verzocht te adviseren ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en zorgregeling met betrekking tot [de minderjarige] .
3.5
De raad heeft op 29 april 2015 een rapport uitgebracht. Daarbij is de rechtbank geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder te bepalen en tussen de vader en [de minderjarige] een zorgregeling vast te stellen van één weekend per veertien dagen van vrijdag tot en met zondag alsmede tenminste de helft van de vakanties. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de raad van mening is dat het het meest in het belang van [de minderjarige] is als zij samen met de moeder terugverhuist naar Zeeland.
3.6
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - bepaald dat [de minderjarige] vanaf de voorjaarsvakantie 2016, te weten uiterlijk 27 februari 2016, haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader indien de moeder in Friesland blijft wonen en dat [de minderjarige] vanaf de voorjaarsvakantie 2016, te weten uiterlijk 27 februari 2016, haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder indien en zolang de moeder dan daadwerkelijk
- in Nederland - binnen een straal van 60 kilometer rond [B] , Zeeland, woont.
Voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken heeft de rechtbank bepaald dat [de minderjarige] een weekend per twee weken en in onderling overleg een deel van de schoolvakanties en feestdagen bij de niet-verzorgende ouder verblijft, met dien verstande dat iedere partij de helft van het halen en brengen voor zijn/haar rekening neemt.
3.7
De moeder kan zich niet vinden in voormelde beslissingen en is daarvan in hoger beroep gekomen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Het geschil in hoger beroep betreft het hoofdverblijf van [de minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Inzake het geschil overweegt en beslist het hof als volgt.
4.2
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient het hof in een geschil als het onderhavige tussen ouders die gezamenlijk zijn belast met het gezag over hun kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van de minderjarige wenselijk acht.
* het hoofdverblijf
4.3
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking onder meer overwogen dat [de minderjarige] het meest gebaat is bij een situatie waarin haar ouders op een redelijke afstand van elkaar wonen en zij goed met elkaar overleggen. Het is voor [de minderjarige] belangrijk dat beide ouders een substantieel aandeel hebben in haar verzorging en opvoeding, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft geconstateerd dat dat in de huidige situatie niet het geval is. De moeder is zonder toestemming van de mede met het gezag belaste vader en geheel onverwacht, verhuisd naar de andere kant van het land. Het gevolg van deze handelwijze van de moeder is enerzijds dat de vader (ernstig) wordt belemmerd in zijn rol van opvoedende ouder en te maken krijgt met hoge kosten van omgang en anderzijds dat de belangen van [de minderjarige] zijn geschaad doordat zij uit haar vertrouwde omgeving is weggehaald en opgezadeld is met lange reistijden om de vader te kunnen zien, aldus de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder zichzelf, de vader en [de minderjarige] zonder dat dit strikt noodzakelijk was, in deze positie gebracht. De rechtbank heeft voor de moeder geen beletselen gezien om een huis te zoeken in de buurt van de vader. Reden waarom de rechtbank heeft beslist als hiervoor onder 3.7 weergegeven.
4.4
Het hof verenigt zich in hoger beroep, gehoord hebbend partijen en de raad, met de overwegingen en beslissingen van de rechtbank in deze als hiervóór samengevat weergegeven. Hetgeen de moeder daartegen in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof overweegt daartoe het volgende in aanvulling op de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking.
4.5
Bij de in deze te maken belangenafweging dient volgens vaste rechtspraak het belang van [de minderjarige] de eerste overweging te vormen. Terecht heeft de rechtbank in dit verband tot uitgangspunt genomen dat het belang van [de minderjarige] in de eerste plaats hierin is gelegen dat de gevolgen van de scheiding zoveel mogelijk voor [de minderjarige] worden beperkt, daaronder begrepen dat zij zoveel mogelijk in haar vertrouwde omgeving kan blijven en dat zij ook na de scheiding zoveel mogelijk contact kan blijven onderhouden met beide ouders zonder daarbij onnodig veel te worden belast. Dat geldt te meer nu [de minderjarige] kampt met beperkingen en meer dan gemiddeld een kwetsbaar meisje is.
4.6
Het hof is in dit verband niet gebleken dat de moeder , in een situatie waarin tegengestelde belangen van de moeder spelen, het belang van de minderjarige [de minderjarige] voorop stelt bij de te nemen beslissingen. De moeder heeft bijvoorbeeld bij de keuze om plotseling naar Friesland te verhuizen onmiskenbaar haar eigen belang laten prevaleren. Dat het hier gaat om "een moeder in paniek" zoals namens de moeder ter zitting is opgemerkt, maakt dat niet anders. Er waren ook andere mogelijkheden om met die "paniek" om te gaan, bijvoorbeeld inschakeling van professionele hulpverlening. Ook de keuze van de moeder om na de bestreden beschikking een terugverhuizing binnen een straal van 60 km van [B] - waarmee de rechtbank de moeder in voldoende mate tegemoet is gekomen - niet te aanvaarden of te overwegen, geeft geen blijk van het vermogen of de bereidheid bij de moeder om het belang van [de minderjarige] te laten prevaleren. De rechtbank heeft immers in de bestreden beschikking uitgebreid gemotiveerd dat en waarom zo'n terugverhuizing in het belang van [de minderjarige] is. Van omstandigheden op grond waarvan zo'n terugverhuizing in redelijkheid niet van de moeder zou kunnen worden gevergd - en het belang van [de minderjarige] is komen te verschuiven dan wel andere belangen zwaarder dienen te wegen - is het hof niet of althans onvoldoende gebleken. Door de moeder is geen enkele gegronde reden aangevoerd op grond waarvan een terugverhuizing niet van haar gevergd kan worden. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting heeft het hof ernstige zorgen over de opvoedingsvaardigheden van de moeder, haar mogelijkheden om de belangen van [de minderjarige] op de eerste plaats te zetten en haar draagkracht. Het hof is dan ook van oordeel, zoals hiervoor ook reeds is overwogen, dat [de minderjarige] ernstig wordt bedreigd in haar ontwikkeling.
4.7
Die zorgen worden nog bevestigd doordat ter zitting is gebleken dat de moeder nog geen doordacht plan heeft voor de manier waarop [de minderjarige] op de hoogte zal worden gebracht van de (tot voor kort ook niet ondenkbeeldige) aanstaande (terug)verhuizing. De moeder heeft naar eigen zeggen weliswaar hulp op afroep beschikbaar vanuit ' [D] ' in [E] maar tot een concreet plan is het kennelijk, naar het hof afleidt uit de toelichting van de moeder, nog niet gekomen. De moeder blijkt ook niet te hebben overwogen om de vader hierin te betrekken voor een voor [de minderjarige] 'geruisloze' overgang. Wel heeft de moeder gewezen op de mogelijkheid dat [de minderjarige] het idee zal krijgen dat zij bij de moeder plaats moet maken voor de baby. Het behoort echter tot de verantwoordelijkheid van de moeder, evenals overigens van de vader als hij daarvoor de kans krijgt, om een en ander in goede banen te leiden voor [de minderjarige] .
4.8
Naast zorgen over de situatie van [de minderjarige] bij de moeder zijn er ook ernstige zorgen over de opvoedingssituatie bij de vader. De raad heeft zich in zijn rapport van 29 april 2015, gelet op de feitelijke situatie destijds, weliswaar met name geconcentreerd op de (benodigde hulp in de) opvoedingssituatie bij de moeder, maar het hof maakt uit dat rapport op dat ook vraagtekens bestonden over de (zelfstandige) pedagogische vaardigheden van de vader en diens praktische mogelijkheden om voor een inmiddels 10-jarig kwetsbaar meisje te zorgen in verband met zijn baan. Daarbij is door partijen en derden melding gemaakt van problematisch gedrag van [de minderjarige] bij de vader, overigens ook jegens de moeder, waaronder woedeaanvallen. De zorgen over de opvoedingssituatie bij de vader wegen op dit moment echter voor het hof, gelet op de beschikbare gegevens, minder zwaar dan de zorgen over de opvoedingssituatie van [de minderjarige] bij de moeder. De vader beschikt, naar niet in geschil is, over een uitgebreid netwerk om zich heen en heeft inmiddels voorzichtige stappen gezet richting inschakeling van hulp. Het hof gaat er vanuit dat de GI in het kader van de ter zitting door het hof op 4 februari 2016 uitgesproken ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , hierin de nodige regie zal voeren en toezicht zal houden op de situatie van [de minderjarige] .
* de zorgregeling
4.9
In aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen en de omstandigheid dat de in de bestreden beschikking bepaalde zorgregeling loopt, oordeelt het hof het niet in het belang van [de minderjarige] om de zorgregeling aan te passen. Het hof zal de bestreden beschikking daarom ook op dat punt bekrachtigen.
Conclusie
4.1
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van de moeder faalt en het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan dit hoger beroep onderworpen;
wijst af hetgeen meer anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W. Beversluis, mr. J.G. Idsardi en mr. M.P. den Hollander en is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2016 in bijzijn van de griffier.