Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[de moeder] ,
advocaat: mr. P. van Bommel, kantoorhoudende te Franeker,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2016, gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren op 22 juni 2005, in het kader van een zorgregeling tussen de ouders na hun echtscheiding. De ouders zijn in 2007 met elkaar gehuwd en hebben gezamenlijk het gezag over hun kind. De moeder heeft in augustus 2014 de (voormalig) echtelijke woning verlaten en woont sindsdien met de minderjarige in Friesland, terwijl de vader in Zeeland blijft wonen. De minderjarige verblijft sinds maart 2015 om de twee weken een weekend bij de vader.
De rechtbank Noord-Nederland heeft op 18 november 2015 een beschikking gegeven waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige is vastgesteld, afhankelijk van de woonplaats van de moeder. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport geadviseerd om de hoofdverblijfplaats bij de moeder te bepalen, maar het hof heeft op 4 februari 2016, na instemming van beide ouders, besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen. Dit besluit is genomen vanwege ernstige zorgen over de opvoedingsvaardigheden van de ouders en de veiligheid van de minderjarige.
Het hof heeft vastgesteld dat de hulpverlening tot nu toe niet heeft geleid tot verbetering van de situatie en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de opvoedingsvaardigheden van de ouders te verbeteren en de problematiek van de minderjarige te onderzoeken. De minderjarige is met ingang van 4 februari 2016 voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.