ECLI:NL:GHARL:2016:1391

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
200.167.122-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrens en uitbouw met minnelijke regeling en inschrijving in kadaster

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een burengeschil over de erfgrens en een uitbouw. Na het instellen van hoger beroep hebben partijen op 3 juni 2015 tijdens een comparitie na aanbrengen een minnelijke regeling bereikt. Deze regeling werd vastgelegd in een proces-verbaal, maar de inschrijving daarvan in het kadaster stuitte op problemen. Partijen verzochten het hof om een verklaring van eensluidendheid en om de kadastrale gegevens van de percelen alsnog te vermelden.

Het hof verwijst naar de regeling die tijdens de zitting is bereikt, voor het geval het proces-verbaal niet door het kadaster wordt ingeschreven. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol van 7 juli 2015 voor uitlating van partijen over de doorhaling van de procedure. De vorderingen in eerste aanleg waren gericht op het vaststellen van de onrechtmatigheid van de handelingen van de geïntimeerden en het herstel van de mandelige coniferenhaag.

De rechtbank had in een eerder vonnis geoordeeld dat de geïntimeerden onrechtmatig handelden door een bouwwerk te realiseren dat inbreuk maakte op het eigendomsrecht van de appellanten. De appellanten hebben in hoger beroep de vernietiging van dit vonnis gevorderd en opnieuw recht gedaan, waarbij zij onder andere vroegen om de ontruiming van het perceel en herstel van de coniferenhaag. Het hof heeft de zaak opnieuw naar de rol verwezen voor uitlating van beide partijen over de doorhaling van de procedure, waarbij het hof de verdere beslissing aanhield.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.167.122/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/76345 / HA ZA 09-859)
arrest van 23 februari 2016
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[appellant 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna:
[appellanten],
advocaat: mr. E.J. Luursema, kantoorhoudend te Hoogezand,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. S. van Gessel, kantoorhoudend te Zuidlaren.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 28 april 2015 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Op 3 juni 2015 heeft de comparitie na aanbrengen plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn partijen en hun advocaten verschenen. Ter zitting zijn partijen een minnelijke regeling overeengekomen, welke is neergelegd in het proces-verbaal van de zitting. De zaak is verwezen naar de rol van 7 juli 2015 voor uitlating partijen over doorhaling van de zaak of voortzetting van de procedure.
1.2
Vervolgens heeft het hof ontvangen de brief van de advocaat van [appellanten] d.d. 1 juli 2015 en het rolbericht van de advocaat van [geïntimeerden] d.d. 7 juli 2015.
1.3
Op basis van het griffiedossier is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van het hof.

2.De vorderingen en beoordeling in eerste aanleg en de vordering in appel

2.1
Bij dagvaarding van 5 november 2009 hebben [ouders] , de ouders van [appellanten] , [geïntimeerden] gedagvaard en kort gezegd gevorderd:
- voor recht te verklaren dat [geïntimeerden] in strijd met de wet, althans met de maatschappelijke betamelijkheid, een bouwwerk hebben gerealiseerd en in stand laten dat inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [ouders] ,
- [geïntimeerden] op straffe van een dwangsom hoofdelijk te veroordelen tot primair verwijdering van de aanwezige fundering en overige delen van het door [geïntimeerden] gerealiseerde bouwwerk op, onder of boven hun perceel en subsidiair hun medewerking te verlenen aan de verkoop of een vestiging van het recht van erfdienstbaarheid van het door [geïntimeerden] in gebruik genomen gedeelte van het perceel van [ouders] ,
- [geïntimeerden] op straffe van een dwangsom hoofdelijk te veroordelen tot herstel van de mandelige coniferenhaag in de oude staat, althans tot herstel van de mandelige coniferenhaag door middel van het aanplanten van coniferen,
- [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van de kadastrale meting, zijnde € 710,- incl. btw, met rente,
- [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
2.2
Na het overlijden van de ouders van [appellanten] hebben hun erfgenamen, zijnde [appellant 1] , [appellant 2] en [naam] , de procedure voortgezet. Na het overlijden van [naam] is de procedure geschorst, waarna [appellanten] met instemming van [geïntimeerden] de procedure hebben hervat en voortgezet.
2.3
Bij eindvonnis van 17 december 2014 heeft de rechtbank:
  • voor recht verklaard dat [geïntimeerden] onrechtmatig handelen door een bouwwerk te realiseren en in stand te laten, terwijl dat bouwwerk inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [appellanten] , althans de kadastrale erfgrens overschrijdt,
  • [geïntimeerden] veroordeeld tot medewerking aan primair de verkoop en subsidiair de vestiging van een recht van erfdienstbaarheid en tot betaling van de daarmee gemoeide notariële kosten tot een bedrag van maximaal € 2.000,-,
  • [geïntimeerden] veroordeeld tot betaling van de kosten van de kadastrale uitmeting, zijnde € 710,-, vermeerderd met de rente vanaf 5 november 2009 tot de dag van volledige betaling,
  • de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
2.4
[appellanten] zijn van het eindvonnis van de rechtbank van 17 december 2014 in hoger beroep gekomen en hebben bij dagvaarding in hoger beroep van 13 maart 2015 gevorderd:
“- te vernietigen het vonnis van 17 december 2014, van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen (…) en opnieuw rechtdoende,
I.
te verklaren voor recht dat geïntimeerden onrechtmatig jegens (…) appellanten handelen door in strijd met de wet, althans de maatschappelijke betamelijkheid een bouwwerk te realiseren en in stand te laten terwijl dat bouwwerk inbreuk maakt op het eigendomsrecht van appellanten, althans de kadastrale erfgrens overschrijdt;
II.
geïntimeerden 2 hoofdelijk te veroordelen het perceel van appellanten te ontruimen:
Primair:
door het weghalen van de daar aanwezige fundering en alle overige delen van het door geïntimeerden gerealiseerde bouwwerk, voor zover deze geheel of ten dele op, onder of boven het erf van appellanten is gebouwd.
Subsidiair:
te bepalen dat geïntimeerden binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis hun medewerking dienen te verlenen aan de verkoop of vestiging van een recht van erfdienstbaarheid op het door geïntimeerden in gebruik genomen en in eigendom aan appellanten toebehorende gedeelte van het erf.
III.
Geïntimeerden – hoofdelijk – te veroordelen zorg te dragen voor het herstel van de mandelige coniferenhaag in de oude staat, althans tot herstel van de mandelige coniferenhaag door middel van het aanplanten van coniferen.
IV.
Geïntimeerden te veroordelen, hoofdelijk, des de een betalend de ander zij bevrijd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te betalen het bedrag van € 710,- inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente voor zover geïntimeerden hiertoe niet binnen 14 dagen na de betekening van het ten deze te wijzen vonnis over zullen gaan.
V.
Te bepalen dat geïntimeerden voor iedere dag dat zij in gebreke blijven aan de veroordelingen naar aanleiding van hetgeen onder punt II en III wordt gevorderd te voldoen na 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan eisers een dwangsom van € 1.000,- verbeuren en met machtiging van appelanten het gevorderde zelf op kosten van geïntimeerden te doen of laten uitvoeren als geïntimeerden dat niet hebben gedaan binnen 30 dagen na betekening van het vonnis.
VI.
Geïntimeerden in de kosten van beide instanties te veroordelen”

3.De beoordeling

3.1
Op de comparitie na aanbrengen zijn partijen een minnelijke regeling overeengekomen, luidende:
“1. Partijen stellen vast dat de juridische grens tussen hun beide percelen ter hoogte van de gerealiseerde uitbouw van [geïntimeerden] loopt langs de gerealiseerde buitenmuur.
2. [appellanten] verplichten zich binnen 1 week na heden de erfgenamen van [naam] te verzoeken dit proces-verbaal mede te ondertekenen. De advocaat van [appellanten] bericht uiterlijk 3 weken na heden de advocaat van [geïntimeerden] of alle erfgenamen al dan niet met de regeling hebben ingestemd en het proces-verbaal hebben ondertekend. Als de erfgenamen met de regeling hebben ingestemd, draagt de advocaat van [appellanten] er zorg voor dat binnen 3 weken na heden dit proces-verbaal met de instemming van de erfgenamen van [naam] bij het kadaster wordt ingeschreven. De daarmee gemoeide kosten worden gezamenlijk door partijen gedragen.
3. Voor het geval de erfgenamen van [naam] instemmen, maar dit proces-verbaal ter vaststelling van de erfgrens niet voor inschrijving vatbaar is, zullen partijen een notaris, werkzaam bij notariskantoor Brakel en Wouters, opdragen deze grensvaststelling op zodanige wijze in het kadaster te laten aantekenen dat vaststaat dat de grens tussen beide percelen ter hoogte van de uitbouw loopt zoals onder 1 beschreven. De kosten van de notaris, waaronder begrepen de inschrijvingskosten van het kadaster, worden gezamenlijk door partijen in gelijke delen gedragen.
4. [appellanten] verplichten zich uiterlijk 30 september 2015 de strook grond ter hoogte van de uitbouw en een meter breed vrij van beplanting te maken teneinde [geïntimeerden] in de gelegenheid te stellen de fundamenten van de uitbouw tot de erfgrens af te slijpen en nieuwe coniferen te plaatsen.
5. Nadat de hiervoor onder 4 beschreven strook grond is vrijgemaakt zullen [geïntimeerden] voor 1 november 2015 ervoor zorgen, waartoe zij zich ook jegens [appellanten] verplichten, op hun kosten de fundering tot de erfgrens af te slijpen en 15 nieuwe coniferen ter hoogte van 1.80 meter te plaatsen.
6. Als de erfgenamen van [naam] binnen drie weken na heden hun instemming niet geven vervalt deze regeling.
7. Voorzover aan de bestreden vonnissen reeds uitvoering is gegeven laten partijen dat in stand en verklaren zij voor het overige dat zij over en weer geen gevolgen zullen verbinden aan het/de vonnis(sen), waarvan beroep.
8. Partijen verklaren reeds nu dat zij, na uitvoering van voornoemde regeling, over en weer niets meer van elkaar te vorderen zullen hebben ter zake van de in het geding zijnde kwestie en zij verlenen elkaar reeds nu en voor alsdan over en weer finale kwijting.
9. Partijen dragen ieder de eigen proceskosten in hoger beroep.
10. Partijen verzoeken gezamenlijk de zaak te plaatsen op de rol van 7 juli 2015, waarbij zij zich zullen uitlaten over hetzij doorhaling van de zaak hetzij voortzetting van de procedure. In het laatste geval zal de rolraadsheer een datum bepalen waarop [appellanten] een memorie van grieven hebben te nemen.”
Het proces-verbaal is door partijen, de griffier en de raadsheer-commissaris ondertekend.
3.2
De advocaat van [appellanten] heeft het hof bij brief van 1 juli 2015 medegedeeld dat - ter uitvoering van artikel 2 van de minnelijke regeling - de erfgenamen van [naam] het proces-verbaal tijdig hebben ondertekend. Het proces-verbaal is vervolgens aan het Kadaster ter inschrijving aangeboden. Volgens de advocaat van [appellanten] heeft het Kadaster de inschrijving geweigerd en hem telefonisch als redenen opgegeven:
  • het proces-verbaal vermeldt niet “de eensluidendheid”;
  • de kadastrale aanduiding van beide percelen ontbreekt in het proces-verbaal;
  • de verklaring van erfrecht betreffende [naam] ontbreekt.
De advocaat van [appellanten] heeft voorts medegedeeld dat de verklaring van erfrecht is verkregen, waarvan een afschrift bij de brief is gevoegd en dat de kadastrale aanduiding van het perceel dat in eigendom toebehoort aan partij
  • [geïntimeerden] betreft Gemeente [plaats] , [adres] ”
3.3
De advocaat van [appellanten] verzoekt in zijn brief:

het proces-verbaal danwel aan te vullen danwel bij arrest te bevestigen, in die zin dat de eensluidendheid eraan toe wordt gevoegd, alsmede dat de kadastrale aanduiding van de percelen eraan wordt toegevoegd.”
Bij rolbericht van 7 juli 2015 heeft de advocaat van [geïntimeerden] laten weten dat zij het verzoek van de advocaat van [appellanten] ondersteunt.
3.4
Het hof stelt voorop dat de advocaat van [appellanten] niet heeft toegelicht waarop de verklaring van eensluidendheid betrekking heeft. Voorzover de advocaat van [appellanten] bedoelt dat hij slechts een afschrift van het proces-verbaal heeft ontvangen en ten behoeve van de inschrijving in het Kadaster over een grosse wenst te beschikken, kan de griffier die grosse desverzocht verstrekken.
Volledigheidshalve wijst het hof erop dat de ter comparitie bereikte minnelijke regeling is aangegaan onder de voorwaarde dat een derde die niet in de procedure is betrokken het proces-verbaal tijdig mede ondertekent. Volgens de advocaat van [appellanten] is aan die voorwaarde voldaan, hetgeen door [geïntimeerden] in de korte rolmededeling niet is weersproken.
3.5
Uit de bij de oorspronkelijke dagvaarding bijgevoegde kadastrale tekening d.d. 27 november 2002 leidt het hof af dat de kadastrale aanduiding van beide percelen overeenstemt met de door de advocaat van [appellanten] verstrekte opgave, welke opgave door de advocaat van [geïntimeerden] in de korte rolmededeling niet is weersproken. Het perceel van [appellanten] is kadastraal bekend als gemeente [plaats] , [adres] , terwijl het perceel van [geïntimeerden] kadastraal bekend is als gemeente [plaats] , [adres]
3.6
Op de comparitie na aanbrengen zijn partijen er op gewezen dat denkbaar is dat (een grosse van) het proces-verbaal van de comparitie na aanbrengen ontoereikend is om de ter zitting overeengekomen vaststelling van de grenzen van beide percelen door inschrijving van het proces-verbaal in het Kadaster te laten opnemen. Voor dat geval is in artikel 3 van de hiervoor aangehaalde minnelijke regeling een bepaling opgenomen. Uitgangspunt is dat partijen aan die bepaling uitvoering hebben te geven.
3.7
Het hof zal de zaak opnieuw naar de rol verwijzen voor uitlating van beide partijen over doorhaling van de procedure. Voor het geval beide partijen daarmee niet instemmen zal de rolraadsheer een datum bepalen voor hetzij een voortgezette comparitie hetzij het nemen van de memorie van grieven aan de zijde van [appellanten] Ten overvloede wijst het hof erop dat partijen bij voortzetting van de procedure zullen hebben aan te geven welk belang zij gelet op de bereikte minnelijke regeling nog hebben bij een beoordeling van het bestreden vonnis van de rechtbank.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van 29 maart 2016 voor uitlating aan de zijde van [appellanten] en [geïntimeerden] over doorhaling van de zaak van de rol,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. D.H. de Witte, mr. J.H. Kuiper en mr. M.E.L. Fikkers en is door de rolrechter in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 23 februari 2016.