ECLI:NL:GHARL:2016:1357

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
200.174.926
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming opvolgend bewindvoerder en afwijken van uitdrukkelijke voorkeur

In deze zaak gaat het om de benoeming van een opvolgend bewindvoerder voor verzoekster, die onder bewind is gesteld vanwege haar financiële situatie. De kantonrechter had eerder Nederlandse Budgetcentrale BV benoemd als bewindvoerder, maar deze werd per 15 mei 2015 ontslagen en [verweerster] werd benoemd. Verzoekster is in hoger beroep gekomen tegen deze beslissing, met de stelling dat zij de voorkeur heeft voor [A.] als bewindvoerder. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij verzoekster en de betrokken partijen zijn verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat verzoekster financieel afhankelijk is van [A.], wat het hof aanleiding geeft om af te wijken van de wettelijke voorkeur voor de benoeming van de bewindvoerder. Het hof oordeelt dat het noodzakelijk is dat een onafhankelijke derde als bewindvoerder wordt aangesteld, om de belangen van verzoekster te waarborgen. De grieven van verzoekster falen, en het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.174.926
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 3630678)
beschikking van 23 februari 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. M.M.P.M. Lousberg te Amsterdam.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[verweerster] ,
handelend onder de naam “ [… 1] ”,
kantoorhoudend te Almelo,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de bewindvoerder,
advocaat mr. H. Ravenshorst te Zutphen,
en
[belanghebbende 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: [A.] ,
en
[belanghebbende 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: [B.] ,
en
[belanghebbende 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: [C.] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton, zittingsplaats Zutphen) van 8 mei 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 augustus 2015;
- een brief van de bewindvoerder van 11 december 2015 met het verzoek om psycholoog
[… 2] ter mondelinge behandeling te horen, welk verzoek is afgewezen;
- een brief van 14 december 2015 van [B.] , waarin hij aangeeft niet ter mondelinge
behandeling te zullen verschijnen, ingekomen op 18 december 2015;
- een journaalbericht van mr. Ravenshorst van 4 januari 2016 met zes producties, ingekomen
op 5 januari 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 januari 2016 plaatsgevonden. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Verder zijn de bewindvoerder met haar advocaat, [A.] en [C.] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Verzoekster is geboren op [geboortedatum] 1959.
3.2
Bij beschikking van 30 juli 2014 heeft de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, de goederen van verzoekster onder bewind gesteld met benoeming van Nederlandse Budgetcentrale BV tot bewindvoerder.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op 27 november 2014, heeft Nederlandse Budgetcentrale BV verzocht het bewind op te heffen.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter - voor zover thans van belang - Nederlandse Budgetcentrale BV met ingang van 15 mei 2015 ontslagen als bewindvoerder en met ingang van dezelfde datum [verweerster] tot bewindvoerder benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de benoeming van de nieuwe bewindvoerder.
4.2
Verzoekster is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 mei 2015. Deze grief ziet op de benoeming van de persoon van de bewindvoerder. Verzoekster verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking (naar het hof begrijpt:) gedeeltelijk te vernietigen en [A.] te benoemen tot haar bewindvoerder.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
Op grond van 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 3 is toegepast, indien de rechthebbende is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner dan wel andere levensgezel tot bewindvoerder benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder benoemd.
5.2
Tussen verzoekster en de bewindvoerder staat in hoger beroep niet ter discussie de vraag of de onderbewindstelling moet worden voortgezet. Aan de orde is slechts de vraag wie de opvolgend bewindvoerder over de goederen van verzoekster dient te zijn.
5.3
Verzoekster stelt dat de kantonrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan de door haar kenbaar gemaakte voorkeur om [A.] tot opvolgend bewindvoerder te benoemen. Verzoekster stelt dat [A.] heeft aangegeven dat hij bewindvoerder wil zijn, maar daarvoor geen vergoeding wil ontvangen, hetgeen geen beletsel is om hem te benoemen. Uit de brief van verzoekster en [A.] , ingekomen bij de rechtbank op 12 februari 2015, blijkt dat [A.] bereid is bewindvoerder te zijn. Hij beheert haar financiële administratie nu ook al langere tijd en dat gaat goed. Verzoekster kent [A.] al geruime tijd en hij heeft veel voor haar en de kinderen betekend. Zij vertrouwt [A.] en wil daarom dat hij tot bewindvoerder wordt benoemd.
5.4
De bewindvoerder voert aan dat het niet gelukt is om contact te leggen met verzoekster. Bij een huisbezoek heeft zij alleen [A.] gesproken. Inmiddels zijn de huishoudelijke kosten onder controle en worden alle vaste lasten betaald. Het weekgeld wordt beschikbaar gesteld maar door verzoekster niet opgenomen. Uit de beschikbare informatie van de familie van verzoekster en Stichting [… 3] komt naar voren dat [A.] , hoewel aan zijn goede bedoelingen niet wordt getwijfeld, verzoekster beïnvloedt en afschermt voor hulp. Verzoekster is niet in alle opzichten in staat haar wil te bepalen, zij is zeer vatbaar voor beïnvloeding en heeft een buitenstaander als bewindvoerder nodig, aldus de bewindvoerder.
5.5
Ter mondelinge behandeling hebben verzoekster en de overige verschenen personen hun standpunt nader toegelicht. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [A.] een grote rol in het leven van verzoekster speelt. In het verleden is hij betrokken geweest bij het welzijn van de zonen van verzoekster en via de kinderen is hij ook in haar leven gekomen. [C.] heeft verklaard dat [A.] een belangrijke rol speelt in hun leven en voor veel positieve ontwikkelingen in het leven van zijn moeder heeft gezorgd. Door de week verblijft [A.] in de woning van verzoekster en staat hij haar op allerlei vlakken bij.
Gebleken is dat verzoekster op dit moment financieel afhankelijk is van [A.] omdat het leefgeld door haar niet wordt opgenomen. Verzoekster heeft verklaard dat zij geld leent van [A.] . [A.] heeft verklaard dat hij alle noodzakelijke kosten betaalt dan wel voorschiet. Welke positie [A.] in zijn relatie met verzoekster op financieel gebied inneemt, is voor het hof niet inzichtelijk geworden. Enerzijds verklaart hij dat hij de kosten voor verzoekster vrijwillig voldoet. Anderzijds heeft hij zich, naar zeggen van de familie van verzoekster, bij een familielid van verzoekster gemeld met het verzoek hem een bedrag terug te betalen dat hij ten behoeve van verzoekster heeft gespendeerd.
5.6
Het hof ziet in het feit dat verzoekster financieel afhankelijk is van [A.] voldoende reden om af te wijken van de wettelijke voorkeur. Het hof acht het noodzakelijk dat het bewind wordt uitgeoefend door een onafhankelijke derde, zoals ook door de kantonrechter beslist. Het door verzoekster gedane aanbod om door middel van getuigenbewijs aan te tonen dat [A.] bereid is bewindvoerder te worden, wordt als niet ter zake dienend gepasseerd.
5.7
Het hof merkt op dat met de beslissing niet wordt beoogd in te grijpen in de betrokkenheid die [A.] toont ten aanzien van verzoekster. Het bijstaan van verzoekster doet [A.] al meer dan vijf jaar en behoeft geen einde te nemen. Wel mag van [A.] worden verwacht dat hij de onderbewindstelling respecteert en aan de uitvoering van het bewind door de bewindvoerder waar nodig zijn medewerking verleent.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, sector kanton, locatie Zutphen, van 8 mei 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, P.M.M. Mostermans en
M.E.L. Klein, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 23 februari 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.