Beoordeling
1. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de door [pretense gemachtigde] - pretense gemachtigde van [betrokkene] , aan wie in het kader van de WAHV een administratieve sanctie is opgelegd (verder: de betrokkene) - overgelegde machtiging onvoldoende blijkt dat [pretense gemachtigde] gemachtigd is om namens de betrokkene beroep in te stellen tegen de aan de betrokkene opgelegde administratieve sanctie. Nu de kantonrechter een beslissing heeft genomen op het door [pretense gemachtigde] ingediende beroepschrift en heeft geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat [pretense gemachtigde] namens een ander optreedt, moet de beslissing van de kantonrechter aldus worden verstaan dat het beroep van [pretense gemachtigde] niet-ontvankelijk is verklaard omdat deze niet op de voet van artikel 9, eerste lid, WAHV beroep kan instellen tegen de beslissing van de officier van justitie.
2. In hoger beroep heeft [pretense gemachtigde] aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat de bij het administratieve beroepschrift overgelegde machtiging voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden en dat de kantonrechter ten onrechte de eis heeft gesteld dat de machtiging specifiek dient te zien op de onderhavige beschikking.
3. De kantonrechter is, naar analogie van artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bevoegd van een (pretense) gemachtigde te verlangen dat deze een schriftelijk bewijs van machtiging overlegt, teneinde vast te stellen of degene die zich als gemachtigde van een betrokkene aandient werkelijk bevoegd is namens deze beroep in te stellen. Indien de kantonrechter vaststelt dat een schriftelijke machtiging als hiervoor bedoeld ontbreekt dan wel niet toereikend is, kan niet-ontvankelijkverklaring volgen indien de (pretense) gemachtigde schriftelijk in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen, het verzuim niet binnen de in de brief genoemde termijn is hersteld en in de brief is meegedeeld dat niet-ontvankelijkverklaring kan volgen als het verzuim niet binnen die termijn is hersteld.
4. Het hof stelt vast dat bij het administratieve beroepschrift een machtiging, gedateerd 20 februari 2013, is overgelegd door [pretense gemachtigde] . Uit die machtiging blijkt, voor zover van belang, dat de betrokkene hem machtigt om hem te vertegenwoordigen en alle handelingen te verrichten teneinde geschillen in rechte te bestrijden alsmede al hetgeen door gemachtigde noodzakelijk wordt geacht, waaronder het aanwenden van rechtsmiddelen.
Weliswaar is in deze machtiging niet het kenmerk of een aanduiding van onderhavige zaak genoemd, maar artikel 8:24 Awb noch enige andere rechtsregel verplicht daartoe. Het voeren van de onderhavige procedure bij de kantonrechter door de gemachtigde valt binnen de reikwijdte van de overgelegde machtiging. De machtiging is voorts overgelegd door de pretense gemachtigde bij het instellen van beroep tegen de inleidende beschikking, waarbij bovendien een afschrift van de - aan de betrokkene gezonden - inleidende beschikking is gevoegd. Onder die omstandigheden bestaat, naar het oordeel van het hof, redelijkerwijs geen twijfel dat de pretense gemachtigde optrad namens de betrokkene.
5. Gelet hierop heeft de kantonrechter in redelijkheid niet deze volmacht ontoereikend kunnen achten. Reeds daarom kan de beslissing van de kantonrechter niet in stand blijven. Het hof zal die beslissing vernietigen.
6. De overige klachten aangaande de beslissing van de kantonrechter behoeven daarmee geen bespreking meer.
7. Het hof zal de zaak niet terugwijzen naar de kantonrechter, nu [pretense gemachtigde] (verder: de gemachtigde) het hof bij faxbericht van 16 juli 2015 heeft verzocht de zaak zelf af te doen. Het hof dient daartoe ten eerste te beoordelen of de beslissing van de officier van justitie in stand kan blijven.
8. In het beroepschrift, gericht tegen de beslissing van de officier van justitie, heeft de gemachtigde zich erover beklaagd - onder meer - dat hij niet door de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, alvorens door de officier van justitie op het administratieve beroep is beslist.
9. Ingevolge artikel 7:16 van de Awb in verbinding met artikel 7, tweede lid, van de WAHV moet de officier van justitie de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Hij kan daar alleen van afzien, indien het beroep kennelijk
niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, de betrokkene niet gehoord wil worden of de officier van justitie hem volledig gelijk geeft (artikel 7:17 van de Awb).
10. In het schrijven van 13 november 2013 - waarbij de gronden van het administratieve beroep zijn opgegeven - heeft de gemachtigde de officier van justitie verzocht te worden gehoord. Als gronden voor het administratieve beroep heeft de gemachtigde opgegeven, dat de administratieve sanctie ten onrechte aan de betrokkene is opgelegd, omdat de betrokkene de betreffende gedraging niet heeft begaan; de betrokkene noch diens voertuig was op het moment van de geconstateerde snelheidsovertreding op de pleeglocatie, zodat er - aldus de gemachtigde - vermoedelijk sprake is van een afleesfout bij het uitlezen van de foto's van de gedraging.
11. De officier van justitie heeft op het administratieve beroep beslist zonder de gemachtigde te horen. De beslissing van de officier van justitie luidt, voor zover hier van belang:
“Dat wat u aanvoert geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de ambtsedige verklaring van de verbalisant. Aan de wettelijke vereisten is voldaan, onder meer dat de apparatuur is geijkt. Daarmee staat voor de officier van justitie vast dat met het voertuig te snel is gereden. Er is geen reden om de beslissing te vernietigen of het sanctiebedrag te verlagen. Voor het verkrijgen van nadere informatie (b.v. foto) wordt verwezen naar de achterzijde van de reeds door u ontvangen beschikking.
Alles overwegende verklaart de officier van justitie het beroep ongegrond. Omdat uw beroep kennelijk ongegrond is, bent u niet gehoord.”
12. Deze beslissing van de officier van justitie kan geen stand houden. Het hof is van oordeel dat de gemachtigde in dit geval had moeten worden gehoord door de officier van justitie, aangezien het beroep niet kennelijk - dat wil zeggen: aanstonds blijkend, zonder dat daarvoor nader onderzoek noodzakelijk is - ongegrond is. Het hof acht van belang dat de inhoud van het administratieve beroep de officier van justitie heeft genoopt de uit het dossier blijkende informatie betreffende de constatering van voormelde gedraging te raadplegen; uit de door de officier van justitie gebezigde motivering kan overigens ook worden afgeleid dat de officier van justitie dat onderzoek heeft gedaan. Nu het raadplegen van die gegevens noodzakelijk was voor de beoordeling van het administratieve beroep, kan niet worden gesproken van een kennelijk ongegrond beroep. Derhalve heeft de officier van justitie er ten onrechte van afgezien de betrokkene te horen.
13. Het hof zal de beslissing van de officier van justitie, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, vernietigen en vervolgens het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
14. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 52,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 9 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 1 augustus 2013 om 14.38 uur op de autosnelweg A50 (links) te Apeldoorn met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
15. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
16. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting getest, geijkt en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid: 134 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 129 km per uur.
Toegestane snelheid: 120 km per uur.
Overschrijding met: 9 km per uur.”
17. In het dossier bevindt zich een foto van de gedraging. Daarop is te zien dat het voertuig met het onder 13. genoemde voertuig ter plaatse rijdt. De gegevens in de databalk, onderaan de foto, stroken met de gedragingsgegevens in het zaakoverzicht.
18. Hetgeen de gemachtigde hier tegenover heeft gesteld houdt niet meer in dan de enkele stelling dat de betrokkene noch diens voertuig ter plaatse was ten tijde van de gedraging. Die enkele, niet nader onderbouwde ontkenning dat de gedraging is verricht, geeft het hof geen aanleiding tot twijfel aan de verklaring van de verbalisant. Nu uit het dossier evenmin blijkt van voor deze zaak specifieke feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot twijfel aan de verklaring van de verbalisant, staat naar de overtuiging van het hof vast dat de gedraging is verricht. Het hof zal daarom het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
19. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van proceskosten. Nu de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie worden vernietigd, bestaat er aanleiding voor vergoeding van de proceskosten van de betrokkene, ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor zover gemaakt in de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep.
20. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft in de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van het beroepschrift, gericht tegen de beslissing van de officier van justitie en het indienen van het hoger beroepschrift. Aan deze proceshandelingen dien telkens één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraag € 490,-
.Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 490,-, zijnde 2 punten x € 490,- x 0,5).