ECLI:NL:GHARL:2016:1191

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
200.174.560
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verkoop woning van rechthebbende door bewindvoerder en mentor met betrekking tot geldleningsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de bewindvoerder van een 92-jarige rechthebbende. De rechthebbende was sinds september 2014 opgenomen in een verzorgingshuis en zijn woning stond leeg. De bewindvoerder verzocht toestemming om de woning, met een marktwaarde van € 160.000,-, te verkopen voor € 150.000,- aan zichzelf en de mentor van de rechthebbende. Daarnaast vroeg hij toestemming voor een geldleningsovereenkomst ter financiering van de verkoop.

In eerste aanleg had de kantonrechter het verzoek om de woning te verkopen voor de taxatiewaarde van € 160.000,- toegewezen, maar het verzoek om de woning voor € 150.000,- te verkopen en de lening ter financiering was afgewezen. De bewindvoerder ging in hoger beroep tegen deze afwijzing. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder en de mentor onvoldoende hadden aangetoond welk belang de rechthebbende had bij de voorgestelde geldleningsovereenkomst. Het hof concludeerde dat de rechthebbende met de lening zijn liquide vermogen zou verliezen en in plaats daarvan een onzekere vordering zou krijgen.

Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank Gelderland, waarbij de lening ter financiering van de koopsom werd afgewezen. De beslissing benadrukt het belang van de financiële positie van de rechthebbende en de noodzaak om de voordelen van de voorgestelde constructie goed te onderbouwen. De bewindvoerder en de mentor hebben niet overtuigend aangetoond dat hun voorstel in het belang van de rechthebbende was, waardoor het hof de eerdere beslissing handhaafde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.174.560
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 3598981 14-22765)
beschikking van 16 februari 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. E.I. Robert te Utrecht.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[belanghebbende 1],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de rechthebbende,
2. [belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de mentor,
3. [belanghebbende 3],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbende 3],
advocaat: mr. J. Eerbeek te Veenendaal.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter, zittingsplaats Zutphen van de rechtbank Gelderland van 1 mei 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 juli 2015;
- een journaalbericht van mr. Eerbeek van 5 januari 2016;
- een faxbericht met bijlage van mr. Robert van 12 januari 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 januari 2016 plaatsgevonden. De bewindvoerder is verschenen, vergezeld van zijn partner en bijgestaan door zijn advocaat. Voorts is de mentor verschenen. De rechthebbende is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. [belanghebbende 3] en zijn advocaat zijn, met bericht, niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De bewindvoerder en de mentor zijn zonen van de rechthebbende. [belanghebbende 3] is tevens een zoon van de rechthebbende.
3.2
De rechthebbende (92 jaar) is in september 2014 voor permanent verblijf opgenomen in een verzorgingshuis. De woning van de rechthebbende staat sindsdien leeg.
3.3
De bewindvoerder heeft bij verzoekschrift van 17 november 2014 de kantonrechter verzocht om toestemming te verlenen om de woning van de rechthebbende, gelegen aan de [adres], waarvan de marktwaarde € 160.000,- bedraagt, voor een bedrag van € 150.000,- te verkopen. Daarnaast heeft de bewindvoerder toestemming verzocht om, in verband met de tijdelijke verhoging van de schenkingsvrijstelling, namens de rechthebbende alle drie de zonen een bedrag van € 50.000,- te schenken.
3.4
Bij gewijzigd verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 25 maart 2015, heeft de bewindvoerder verzocht om toestemming te verlenen om voormelde woning van de rechthebbende voor een bedrag van € 150.000,- te verkopen aan hemzelf en aan de mentor van de rechthebbende. Voorts heeft de bewindvoerder de kantonrechter verzocht te bepalen dat de bewindvoerder en de mentor de koopsom schuldig blijven aan de rechthebbende tegen een vaste rente van 2%. Het verzoek betreffende de schenkingen heeft de bewindvoerder ingetrokken.
3.5
[belanghebbende 3] heeft zich in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat hij akkoord gaat met de verkoop van de woning aan de bewindvoerder en/of de mentor van de rechthebbende als daarvoor minimaal de taxatiewaarde van € 160.000,- k.k. wordt betaald. Hij gaat niet akkoord met de verzochte lening ter financiering van de woning.
3.6
Bij de bestreden beschikking van 1 mei 2015 heeft de kantonrechter:
- het verzoek om de woning van de rechthebbende te verkopen aan de bewindvoerder en/of de mentor van de rechthebbende voor de taxatiewaarde van € 160.000,- k.k. toegewezen;
- het verzoek van de bewindvoerder om met de mentor de woning van de rechthebbende te kopen voor een bedrag van € 150.000,- afgewezen;
- de verzochte lening ter financiering van de koopsom afgewezen.

4.De omvang van het geschil

De bewindvoerder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 1 mei 2015. De bewindvoerder verzoekt het hof bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep gegrond te verklaren en de bestreden beschikking te vernietigen - zo begrijpt het hof - voor zover daarbij de verzochte lening ter financiering van de koopsom van de woning van de rechthebbende is afgewezen - en opnieuw rechtdoende alsnog toestemming te verlenen aan de bewindvoerder en de mentor om de woning van de rechthebbende over te nemen, waarbij ter financiering van de waarde van de woning van € 160.000,- een geldleningsovereenkomst wordt overeengekomen tussen de rechthebbende en de bewindvoerder en de mentor tegen een rente van 2,8% (in plaats van de in eerste aanleg verzochte rente van 2,0%).
Het hoger beroep is niet gericht tegen de toewijzing van het verzoek om de woning van de rechthebbende te verkopen aan de bewindvoerder en/of de mentor voor de taxatiewaarde van € 160.000,- k.k. en evenmin gericht tegen de afwijzing van het verzoek om de woning te kopen voor een bedrag van € 150.000,-.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De bewindvoerder heeft toestemming gevraagd om de woning van de rechthebbende aan de mentor en hemzelf over te dragen, waarbij tussen de rechthebbende enerzijds en de bewindvoerder en de mentor anderzijds, een geldleningsovereenkomst met betrekking tot de financiering van de verkoop zal worden aangegaan. De bewindvoerder is van mening dat, en de mentor heeft aangegeven deze visie te delen, dit in het belang van de rechthebbende is. De rechthebbende zal, zo stellen de bewindvoerder en de mentor, geen kosten meer hoeven voldoen met betrekking tot de woning (waaronder de vaste lasten van circa € 200,- per maand). Indien de woning aan derden zal worden verkocht, moeten kosten (waaronder kosten voor achterstallig onderhoud) worden gemaakt ten behoeve van de verkoop van de woning. Ook kunnen de bewindvoerder en de mentor de woning op korte termijn overnemen, terwijl bij verkoop aan derden de woning waarschijnlijk een aantal jaren te koop zal staan, gedurende welke periode de rechthebbende de aan de woning verbonden kosten moet blijven voldoen.
Bovendien zal het vermogen van de rechthebbende toenemen met een bedrag van € 160.000,- (zijnde het bedrag waarvoor de kantonrechter toestemming heeft gegeven om de woning van de rechthebbende te verkopen aan de bewindvoerder en/of de mentor) in de vorm van een geldvordering. De geldleningsovereenkomst heeft volgens de bewindvoerder niet ten doel het verlagen van de eigen bijdrage, aangezien de vordering uit hoofde van de geldleningsovereenkomst als box 3-vermogen zal worden aangemerkt en de eigen bijdrage Wet langdurige zorg (Wlz, voorheen: AWBZ) wordt vastgesteld op grond van het belastbaar inkomen en het box 3-vermogen. Bovendien beschikt de rechthebbende, zo stelt de bewindvoerder, over voldoende liquide middelen om de hoge eigen bijdrage te voldoen. De bewindvoerder en de mentor zijn bereid om in de geldleningsovereenkomst een bepaling op te nemen waarin zij zich verplichten om een jaarlijkse aflossing van € 10.000,- dan wel zo veel meer als noodzakelijk mocht blijken, te voldoen in het geval de rechthebbende niet over voldoende liquide middelen blijkt te beschikken om aan haar financiële verplichtingen te kunnen voldoen dan wel in haar levensonderhoud te kunnen voorzien.
5.2
Het hof is van oordeel dat de bewindvoerder en de mentor onvoldoende hebben aangetoond welk belang de rechthebbende heeft bij voormelde geldleningsovereenkomst. Het hof stelt vast dat bij de door de bewindvoerder en de mentor beoogde geldleningsovereenkomst het liquide vermogen van de rechthebbende met een bedrag van € 160.000,- zal afnemen en in plaats van dat vermogen zal de rechthebbende een onzekere, althans minder concrete vordering op de bewindvoerder en/of de mentor krijgen. Weliswaar hebben de bewindvoerder en de mentor toegezegd dat zij maandelijks zullen aflossen op de lening en zijn zij bereid om meer af te lossen in het geval de rechthebbende niet over voldoende liquide middelen blijkt te beschikken, maar naar het oordeel van het hof biedt dit onvoldoende zekerheid.
De bewindvoerder en de mentor hebben naar het oordeel van het hof evenmin inzichtelijk gemaakt wat het voordeel van de door hun voorgestelde geldleningsovereenkomst is boven bijvoorbeeld het verhuren van de woning aan derden. Dat er sprake is van achterstallig onderhoud en dat daarom kosten moeten worden gemaakt bij verkoop aan een derde is niet nader onderbouwd en volgt niet uit het schrijven van makelaar Van Kessel &Van Gellicum van 13 november 2014.
5.3
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de verzochte lening ter financiering van de koopsom van de woning van de rechthebbende, dient te worden afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking
voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 1 mei 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, M.J. Stolwerk en G.J. Rijken, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door
mr. Stolwerk, en is op 16 februari 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.