In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die de waarde van een appartement heeft vastgesteld op € 200.000. De heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem had eerder de waarde vastgesteld op € 223.000 voor het kalenderjaar 2013, gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Belanghebbende, eigenaar van het appartement, betwist de vastgestelde waarde en stelt dat deze te hoog is, mede vanwege vochtproblemen in het appartement en onduidelijkheden over de eigendom van de bijbehorende straat. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de waarde verlaagd, maar de heffingsambtenaar ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 21 januari 2016 in Arnhem zijn beide partijen gehoord. Belanghebbende voerde aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de waardedrukkende invloed van de vochtproblemen en andere omstandigheden. De heffingsambtenaar verdedigde de waarde van € 200.000 en stelde dat deze in lijn lag met vergelijkbare woningen in het complex. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar erin was geslaagd aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de rechtbank de waarde terecht had verlaagd.
Het hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde op de juiste wijze had vastgesteld en dat de argumenten van belanghebbende niet voldoende waren onderbouwd. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen.