ECLI:NL:GHARL:2016:1153

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
200.165.463
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Appelverbod betaling deskundige bij voorlopig deskundigenbericht; geen doorbrekingsgrond

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kosten van een deskundigenonderzoek. Verzoekster, die een coloscopie onderging in het Sint Antonius Ziekenhuis, stelde dat het ziekenhuis en de verzekeraar verantwoordelijk moesten worden gehouden voor de kosten van het deskundigenonderzoek. De rechtbank had echter bepaald dat verzoekster deze kosten moest dragen, wat leidde tot het hoger beroep. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een toewijzende beschikking van de rechtbank, waardoor het appelverbod in artikel 204 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van toepassing was. Het hof concludeerde dat verzoekster niet ontvankelijk was in haar hoger beroep, omdat er geen doorbrekingsgronden aanwezig waren die het appelverbod konden doorbreken. De kostenveroordeling voor verzoekster werd bevestigd, en het hof verwierp zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep. De kosten van het principaal hoger beroep werden vastgesteld op € 711,- voor griffierecht en € 1.788,- voor salaris, terwijl de kosten van het incidenteel hoger beroep op € 894,- werden vastgesteld. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.165.463
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 376203)
beschikking van 16 februari 2016
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster,
hierna: [verzoekster],
advocaat: mr. A.H. Middelkoop,
tegen:
1.
de stichting
Stichting Sint Antonius Ziekenhuis,
gevestigd te Nieuwegein,
2. de onderlinge waarborgmaatschappij
Medirisk B.A.,gevestigd te Utrecht,
verweersters in het principaal hoger beroep,
verzoeksters in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweersters,
hierna: St. Antonius c.s.,
advocaat: mrs. D. Zwartjens / A.N.L. de Hoogh,

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van 11 december 2014 die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, tussen [verzoekster] en St. Antonius c.s. heeft gegeven.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift in hoger beroep d.d. 24 februari 2015, waarin opgenomen de grieven en met productie (gedingstukken eerste aanleg);
- het verweerschrift in hoger beroep, tevens houdende incidenteel beroep, met producties
1-5;
- het verweerschrift in incidenteel beroep, met producties 1-2;
- de mondelinge behandeling d.d. 19 november 2015, waarvan is opgemaakt het proces-verbaal dat aan partijen is gezonden;
- de faxberichten d.d. 25 november 2015 van de beide advocaten van partijen;
- een faxbericht d.d. 7 december 2015 van de advocaat van St. Antonius c.s.
2.2
Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald op heden.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 van de (bestreden) beschikking van 11 december 2014.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in dit geding, kort gezegd, om het volgende. [verzoekster] heeft op 5 januari 2010 in het Sint Antonius Ziekenhuis (locatie Utrecht) een coloscopie ondergaan, waarbij enkele poliepen zijn verwijderd. Diezelfde avond constateerde de dienstdoende arts dat bij [verzoekster] een dikke darm perforatie na coloscopie was ontstaan. Op 6 januari 2010 is [verzoekster] met spoed geopereerd in het Sint Antonius Ziekenhuis (locatie Nieuwegein) waarbij bleek dat niet alleen sprake was van een perforatie van de dikke darm, maar ook van diathermisch letsel van de dunne darm. Nadien heeft [verzoekster] nog meerdere operaties ondergaan en zijn er tevens complicaties opgetreden. Na aansprakelijkstelling van het St. Antonius Ziekenhuis hebben partijen op gezamenlijk verzoek gastro-enteroloog prof. dr. [A] benaderd voor een deskundigenrapportage; deze heeft vervolgens op 11 juli 2012 een conceptrapportage aan partijen (c.q. hun advocaten) gezonden. Daarna hebben partijen nog aanvullende vragen gesteld. Prof. [A] heeft op 1 oktober 2012 een aanvullende rapportage aan partijen (c.q. hun advocaten) gezonden. Vervolgens hebben partijen nog met elkaar (en met prof. [A]) gedebatteerd over de inhoud / de uitleg van de rapportages.
4.2
[verzoekster] heeft bij inleidend verzoekschrift van 1 september 2014 de rechtbank verzocht een voorlopig deskundigenbericht ex artikel 202 Rv te gelasten, met benoeming van dr. [B], MDL-arts te Amsterdam, tot deskundige. Op 29 oktober 2014 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen zijn overeengekomen dat de benoeming van dr. [B] akkoord is. De rechtbank heeft vervolgens, mede gelet op de vraagstellingen van partijen, de vragen geformuleerd in rechtsoverweging 5.5 van de (bestreden) beschikking. Ten slotte heeft de rechtbank in rechtsoverweging 5.9 van de (bestreden) beschikking geoordeeld dat de kosten van het deskundigenonderzoek voorshands door verzoekster, [verzoekster], moeten worden gedragen “nu niet van zodanige omstandigheden is gebleken dat van de hoofdregel, die artikel 195 (...) Rv geeft, dient te worden afgeweken.” (Deze hoofdregel luidt dat het voorschot ten laste komt van de eisende partij, toev. hof.)
4.3
[verzoekster] is met één grief tegen de beschikking opgekomen. Zij stelt daartoe dat geen sprake is van een toewijzende beschikking van de rechtbank (waardoor het appelverbod van artikel 204 lid 2 Rv niet geldt), omdat zij twee verzoeken heeft gedaan 1) benoeming van dr. [B] en 2) betaling van het voorschot door St. Antonius c.s. Zij betoogt voorts dat, zo begrijpt het hof, zo er wel sprake zou zijn van een toewijzende beschikking, de rechtbank ten onrechte, dan wel met verzuim van essentiële vormen de onderhavige bepaling (artikel 195 Rv, zo verstaat het hof) heeft toegepast, dan wel de onderhavige bepaling ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten. Kort gezegd doelt [verzoekster] kennelijk op de zogenoemde doorbrekingsgronden, zoals die ontwikkeld zijn in de zogenoemde doorbrekings-jurisprudentie.
St. Antonius c.s. hebben gemotiveerd gevoerd. Het hof oordeelt als volgt.
4.4
Het verzoek van [verzoekster] om een voorlopig deskundigenbericht te gelasten is door de rechtbank toegewezen. Het feit dat de rechtbank het voorschot ten laste heeft gebracht van [verzoekster], ondanks haar verzoek daartoe om St. Antonius c.s. met het voorschot te belasten, brengt niet mee dat sprake is van afwijzing van het verzoek van [verzoekster] als bedoeld in artikel 204 lid 2 Rv. Dat betekent dat hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank van 11 december 2014 niet mogelijk is, gelet op het appelverbod in lid 2 van artikel 204 Rv.
4.5
Vaste rechtspraak is echter dat ondanks zo’n appelverbod toch hoger beroep kan worden ingesteld – en verzoeker in hoger beroep ontvankelijk is – indien de rechter buiten het toepassingsgebied van de toepasselijke bepaling (hier artikel 195 Rv) is getreden of deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel wanneer bij de behandeling zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak (de zogenoemde doorbrekingsjurisprudentie). [verzoekster] heeft in haar beroepschrift sub 15 wel in het algemeen aangevoerd dat sprake is van doorbrekingsgronden, zodat zij in die zin kan worden ontvangen in haar hoger beroep. [verzoekster] heeft echter in haar nadere toelichting in het beroepschrift sub 17-18 (en 23) enkel aangevoerd, dat de rechtbank de beslissing om [verzoekster] met het voorschot te belasten niet heeft gemotiveerd (hetgeen volgens haar onbegrijpelijk, onjuist is) en dat in het onderhavige geval aanleiding bestaat de betaling van het voorschot bij St. Antonius c.s. (in het bijzonder de verzekeraar MediRisk) te leggen nu zij meer financiële draagkracht hebben. St. Antonius heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.6
Volgens de hoofdregel van artikel 195 Rv wordt verzoeker met het betalen van het voorschot belast; de rechter kan echter van deze hoofdregel afwijken en hetzij de wederpartij geheel hetzij beide partijen tezamen belasten met de betaling van het voorschot. De rechtbank heeft in de omstandigheden die [verzoekster] heeft aangevoerd in haar inleidend verzoekschrift sub 40 geen aanleiding gezien om van die hoofdregel af te wijken. Zulks behoeft ook geen verdere motivering. Concluderend oordeelt het hof dat zich geen van de door [verzoekster] aangevoerde doorbrekingsgronden voordoet.
4.7
St. Antonius c.s. hebben zich in incidenteel hoger beroep eveneens beroepen op doorbrekingsgronden ten aanzien van het appelverbod. St. Antonius c.s. voeren daartoe aan dat vraag 5 die de rechtbank in de bestreden beschikking heeft opgenomen (de vraag naar het causaal verband met het behandeldelay) het deskundigenbericht heeft gelast met verzuim van essentiële vormen. In de toelichting hierbij in het verweerschrift in beroep sub 39-40 voeren St. Antonius c.s. hiertoe aan dat hierover (het causaal verband met het behandeldelay) door de eerste deskundige prof. [A] al afdoende is geantwoord. [verzoekster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.8
Nu St. Antonius c.s. zich hebben beroepen op een doorbrekingsgrond kunnen zij worden ontvangen in hun hoger beroep. Anders dan St. Antonius c.s. menen, is het hof van oordeel dat uit de omstandigheid dat de rechtbank, na weging van de door beide partijen voorgestelde vragen, de in de beschikking geformuleerde vragen heeft opgenomen, niet kan worden geconcludeerd dat de rechtbank daarmee essentiële vormen heeft verzuimd. Het stond en staat de rechtbank vrij om die vragen in de beschikking op te nemen die de rechtbank geraden acht voor beslechting van het onderhavige geschil. De rechter heeft hierin een discretionaire bevoegdheid. Het enkele feit dat St. Antonius c.s. menen dat deze vraag al eerder is beantwoord door de eerste en gezamenlijk voorgedragen deskundige (zo dit al juist zou zijn), leidt er niet toe dat het daarom niet meer mogelijk is dat aan een andere deskundige een soortgelijke vraag wordt gesteld en zeker niet dat sprake is van verzuim van essentiële vormen. Concluderend oordeelt het hof dat de door St. Antonius c.s. aangevoerde doorbrekingsgrond zich niet voordoet.

5.Slotsom

5.1
Nu geen van de door partijen aangevoerde doorbrekingsgronden kan leiden tot doorbreking van het in artikel 204 lid 2 Rv neergelegde appelverbod, zal zowel het principaal hoger beroep als het incidenteel hoger beroep worden verworpen.
5.2
[verzoekster] zal worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep, nu haar principale hoger beroep wordt verworpen. Deze kosten bedragen aan de zijde van St. Antonius c.s. € 711,- voor griffierecht en € 1.788,- (2 punten liquidatietarief II).
5.3
St. Antonius c.s. zullen worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep, nu het incidenteel hoger beroep wordt verworpen en uitvoerbaar bij voorraad zoals verzocht. Deze kosten bedragen aan de zijde van [verzoekster] € 894,- (1 punt, liquidatietarief II).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende hoger beroep:
verwerpt het principaal en incidenteel hoger beroep;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van St. Antonius c.s. vastgesteld op € 711,- voor verschotten en op € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt St. Antonius c.s. in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] vastgesteld op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze beschikking wat betreft de proceskostenveroordeling in het incidenteel hoger beroep uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.A. Dozy, P.L.R. Wefers Bettink en A.E.B. ter Heide, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2016.