ECLI:NL:GHARL:2016:115

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
15/00328
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomstenbelasting en arbeidsongeschiktheidsverzekering met betrekking tot startersaftrek en periodieke uitkeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een zelfstandig kraamverzorgster, tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2011 verminderd, maar de Inspecteur had de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid niet toegekend. Belanghebbende had in 2011 periodieke uitkeringen ontvangen uit een arbeidsongeschiktheidsverzekering na een whiplash door een kettingbotsing. De Inspecteur rekende deze uitkeringen tot de inkomsten uit vroegere arbeid en niet tot de winst uit onderneming, wat leidde tot het geschil over de startersaftrek. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht de periodieke uitkeringen niet tot de winst uit onderneming rekende, omdat deze geen verband hielden met de specifieke beroepsrisico's van belanghebbende. Ook de uren besteed aan therapie werden niet meegeteld voor het verlaagde-urencriterium, omdat deze niet als werkzaamheden voor de onderneming konden worden aangemerkt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat de Inspecteur niet verplicht was om alle standpunten van belanghebbende te bespreken. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00328
uitspraakdatum:
12 januari 2016
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 maart 2015, nummer AWB 14/5123, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.505. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 260.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 10 maart 2015 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.964 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, en mr. [B] namens de Inspecteur.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is sinds 2008 werkzaam als zelfstandig kraamverzorgster. Vanaf 2009 merkt belanghebbende de ter zake genoten inkomsten aan als winst uit onderneming.
2.2
Met ingang van 23 december 2008 heeft zij een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij [C] afgesloten. De verzekering keert ook uit, indien de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid buiten de uitoefening van het beroep ligt.
2.3
Nadat belanghebbende betrokken is geweest bij een kettingbotsing waarbij zij een whiplash heeft opgelopen, heeft de verzekeraar in 2011 periodieke uitkeringen uit de arbeidsongeschiktheidsverzekering van in totaal € 19.661 aan haar uitbetaald.
2.4
Belanghebbende heeft bij het doen van aangifte IB/PVV deze periodieke uitkeringen tot haar winst uit onderneming gerekend. Zij heeft daarbij aanspraak gemaakt op de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid voor de ondernemer.
2.5
De Inspecteur heeft bij brief van 14 oktober 2013 aangekondigd dat belanghebbende geen recht heeft op de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid, omdat zij niet voldoet aan het urencriterium. Belanghebbende heeft hierop op 11 november 2013 gereageerd. Zij heeft daarbij opgemerkt dat zij ruimschoots aan het urencriterium heeft voldaan vanwege de door haar gevolgde therapieën en cursussen en de bezoeken aan specialisten.
2.6
Bij brief van 13 november 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld van de ingediende aangifte IB/PVV af te wijken, omdat hij de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid niet zou accepteren. De reden hiervoor was dat hij de periodieke uitkeringen niet tot de winst uit onderneming maar tot het inkomen uit vroegere arbeid zou rekenen, waardoor de winst uit onderneming negatief werd.
2.7
Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid niet toegekend.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Inspecteur terecht de periodieke uitkeringen uit de arbeidsongeschiktheidsverzekering tot de inkomsten uit vroegere arbeid heeft gerekend. Voorts is in geschil of de Inspecteur de uren die belanghebbende aan therapie heeft besteed, terecht niet heeft meegeteld voor het verlaagde-urencriterium van artikel 3.78a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur beantwoordt deze bevestigend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.964, zijnde het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning verminderd met de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid van € 12.000.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Zelfstandigenaftrek
4.1
Ingevolge artikel 3.78a van de Wet IB 2001 geldt de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid voor de ondernemer die in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was, in het kalenderjaar recht heeft op een in de wet aangeduide arbeidsongeschiktheidsuitkering, niet voldoet aan het urencriterium maar wel aan het verlaagde-urencriterium en bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt. Blijkens artikel 3.78a, lid 2, Wet IB 2001 wordt onder een arbeidsongeschiktheidsuitkering mede verstaan het genieten van een periodieke uitkering of verstrekking uit een verzekering ter zake van invaliditeit of ongeval. Onder verlaagd-urencriterium wordt verstaan hetgeen op de voet van artikel 3.6 van de Wet IB 2001 onder urencriterium zou worden verstaan bij vervanging in het eerste lid van dat artikel van 1225 uren door 800 uren.
4.2
Bij de beoordeling of belanghebbende aan het verlaagde-urencriterium heeft voldaan, moet worden vastgesteld hoeveel uren belanghebbende aan de werkzaamheden voor haar onderneming heeft besteed. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende enkel aan dit urencriterium heeft voldaan als de uren die zij heeft besteed aan therapie tot de werkzaamheden voor haar onderneming kunnen worden gerekend.
4.3
Naar het oordeel van het Hof is de therapie gericht op het lichamelijk herstel van belanghebbende en daarmee niet besteed aan werkzaamheden voor haar onderneming. Hieraan doet niet af dat het herstel voor belanghebbende noodzakelijk is om haar werkzaamheden te kunnen hervatten.
4.4
Belanghebbende beroept zich nog op het vertrouwensbeginsel. Nadat zij in haar brief van 11 november 2013 de Inspecteur heeft gewezen op de uren die volgens haar aan de onderneming waren besteed, heeft de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag de startersaftrek op andere gronden afgewezen. Door op deze wijze te handelen heeft de Inspecteur volgens belanghebbende het vertrouwen gewekt, dat zij aan het verlaagde-urencriterium heeft voldaan.
4.5
Indien een belastingplichtige een punt uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde stelt bij de inspecteur, dan kan de inspecteur door het zonder nadere toelichting volgen van dit punt bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen wekken dat het volgen van dit punt berust op een weloverwogen standpuntbepaling (vgl. HR 13 januari 1993, nr. 28.935, BNB 1993/100). In het onderhavige geval is het voldoen aan het verlaagde-urencriterium weliswaar uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde gesteld in de aanslagfase, maar de Inspecteur heeft dit punt niet gevolgd. De Inspecteur is naar het oordeel van het Hof niet gehouden alle standpunten van belanghebbende te bespreken, als reeds de afwijzing van één van haar standpunten ertoe leidt dat de startersaftrek afgewezen moet worden. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wijst het Hof daarom af.
4.6
De Inspecteur heeft derhalve terecht geen startersaftrek voor arbeidsongeschiktheid aan belanghebbende verleend. Reeds hierom slaagt het hoger beroep van belanghebbende niet.
Periodieke uitkering
4.7
Ten overvloede overweegt het Hof het volgende. Belanghebbende is van mening dat de periodieke uitkeringen uit een verzekering ter zake van invaliditeit en ongeval tot haar winst uit onderneming moet worden gerekend.
4.8
In het arrest van 2 december 1992, nr. 28 529, BNB 1993/55 heeft de Hoge Raad het oordeel van het gerechtshof Den Haag bevestigd, dat arbeidsongeschiktheidsverzekeringen in de regel geen bijzonder verband houden met de door de verzekerden gelopen of nog te lopen specifieke beroepsrisico's, omdat zij mede dekking bieden tegen de inkomensderving door arbeidsongeschiktheid die niet ten gevolge van de beroepsuitoefening is ontstaan. Als gebleken noch gesteld is dat voormeld risico wordt opgeroepen of vergroot door het beroep van de belastingplichtige, kunnen bij de verzekering van dit risico de desbetreffende premies niet tot de beroepskosten worden gerekend. Ook de uitkering uit zodanige verzekering behoort niet tot de beroeps- of winstsfeer.
4.9
De Inspecteur stelt onder verwijzing naar de polis, dat deze geen bijzonder verband houdt met arbeidsongeschiktheid die is ontstaan door specifieke beroepsrisico’s. Voorts stelt de Inspecteur dat het onderhavige risico wordt opgeroepen noch vergroot door het beroep van belanghebbende. Belanghebbende heeft deze stellingen onvoldoende gemotiveerd weersproken. De Inspecteur heeft mitsdien terecht de periodieke uitkeringen als inkomsten uit vroegere arbeid aangemerkt. Ook op deze grond zou het hoger beroep van belanghebbende niet geslaagd zijn.
Heffingsrente
4.1
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de aanslag niet wordt verminderd, bestaat ook geen aanleiding voor een vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Westerbaan, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op
12 januari 2016in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen. In zijn plaats tekent mr. Spek.
De griffier, Namens de voorzitter,
(S. Darwinkel)
(R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 januari 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.