In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 januari 2015. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een hoekwoning gelegen aan [a-straat] 90 te [Z], vastgesteld op € 452.000 per waardepeildatum 1 januari 2013. De aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2014 werd vastgesteld op € 491. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en heeft bezwaar aangetekend, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 2 december 2015 in Arnhem zijn de gemachtigde van belanghebbende, mr. [A], en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar, mr. [B], gehoord. Belanghebbende betoogde dat de waarde te hoog was vastgesteld en concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vermindering van de vastgestelde waarde tot € 397.000. De heffingsambtenaar daarentegen concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Het Hof heeft de argumenten van beide partijen beoordeeld. Belanghebbende voerde aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de waardeverandering van vergelijkingspanden en de onderhoudstoestand van de onroerende zaak. Het Hof oordeelde echter dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten toegewezen.