ECLI:NL:GHARL:2016:1095

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 februari 2016
Publicatiedatum
15 februari 2016
Zaaknummer
21-005666-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Overijssel inzake doodslag, poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte is beschuldigd van doodslag, poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 24 januari 2015 in Almelo, waar de verdachte betrokken was bij een gewelddadig voorval dat resulteerde in de dood van slachtoffer 1 en verwondingen aan slachtoffer 2. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van acht jaar opgelegd, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar tien jaar. Het hof verwierp het beroep op noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte had zelf de confrontatie gezocht en was de agressor. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten, waaronder de doodslag, een hogere straf rechtvaardigde. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij sommige vorderingen niet-ontvankelijk werden verklaard, terwijl andere werden toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005666-15
Uitspraak d.d.: 15 februari 2016
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 6 oktober 2015 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 08-910001-15 en 08-730115-15, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1970] ,
thans verblijvende in [PI verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.F. Speijdel, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 08-910001-15:
1 primair:
hij op of omstreeks 24 januari 2015 in de gemeente Almelo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 1] ) opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] , al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans met een scherp/puntig voorwerp, in het (boven)lichaam te steken, waardoor die [slachtoffer 1] (kort daarna) is overleden;
1 subsidiair:
hij op of omstreeks 24 januari 2015 in de gemeente Almelo, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [adres] , in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in een hal/portiek van een flat, gelegen aan [adres] nr. [huisnummer] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 1] ) en/of tegen een of meer ander(e) perso(o)n(en), welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen en/of steken van die [slachtoffer 1] en/of die ander of anderen, welk geweld de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
2 primair:
hij op of omstreeks 24 januari 2015 in de gemeente Almelo, tezamen en vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 2] ) opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, van het leven te beroven, die [slachtoffer 2] , al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans met een scherp/puntig voorwerp meerdere malen, althans eenmaal, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 24 januari 2015 in de gemeente Almelo, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [adres] , in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in een hal/portiek van een flat, gelegen aan [adres] nr. [huisnummer] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] ( [geboortedatum 2] ) en/of tegen een of meer ander(e) perso(o)n(en), welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen en/of een of meermalen steken van die [slachtoffer 2] en/of die ander of anderen, welk geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig letsel voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
Zaak met parketnummer 08-730115-15 (gevoegd):
primair:
hij op of omstreeks 09 januari 2015 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 3] met kracht en met gebalde vuist(en), welke vuist(en)(hand(en)) beide voorzien was/waren van één of meer (grote) ring(en), meermalen tegen diens gezicht en/of hoofd heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 09 januari 2015 te Almelo [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] met kracht en met gebalde vuist(en), welke vuist(en)(hand(en)) beide voorzien was/waren van één of meer (grote) ring(en), meermalen tegen diens gezicht en/of hoofd te slaan en/of stompen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 08-910001-15 onder 1 primair en 2 primair en in de zaak met parketnummer 08-730115-15 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 08-910001-15:
1 primair:
hij op
of omstreeks24 januari 2015 in de gemeente Almelo
, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,[slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 1] ) opzettelijk
, al dan niet met voorbedachten rade,van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1]
, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,met een mes
, althans met een scherp/puntig voorwerp,in het
(boven
)lichaam te steken, waardoor die [slachtoffer 1] (kort daarna) is overleden.
2 primair:
hij op
of omstreeks24 januari 2015 in de gemeente Almelo
, tezamen en vereniging met een ander of anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 2] ) opzettelijk
, al dan niet met voorbedachten rade,van het leven te beroven, die [slachtoffer 2]
, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,met een mes
, althans met een scherp/puntig voorwerpmeerdere malen
, althans eenmaal,heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Zaak met parketnummer 08-730115-15 (gevoegd):
primair:
hij op
of omstreeks09 januari 2015 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 3] met kracht en met gebalde vuist
(en
), welke vuist
(en
)(hand(en))beide voorzien
was/waren van
één of meer (grote
)ring
(en
), meermalen tegen diens gezicht en
/ofhoofd heeft
geslagen en/ofgestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Beroep op noodweer dan wel noodweerexces
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte ten aanzien van alle feiten heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. Op grond daarvan zou hij van alle rechtsvervolging ontslagen moeten worden.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat het handelen van verdachte was geboden ter verdediging van zijn of eens anders lichaam tegen een ogenblikkelijke (dreigende) wederrechtelijke aanranding.
Parketnummer 08/910001-15, feiten 1 en 2
Naar het oordeel van het hof is uit de inhoud van het dossier niet aannemelijk geworden dat er op enig moment voor verdachte sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of dreiging daarvan, zodat niet aan de aan een noodweersituatie te stellen eisen is voldaan.
Gelet op de wisselende verklaringen van verdachte, hecht het hof geen geloof aan de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat het, gelet op de verwondingen aan de handen van verdachte, niet anders kan dan dat [slachtoffer 1] toch een mes bij zich heeft gehad, waartegen verdachte zich (met een mes) mocht verweren. Verdachte heeft zelf eerder bij de politie verklaard dat [slachtoffer 1] geen mes bij zich had en ook overigens blijkt niet uit het dossier dat dat wel het geval was.
Daarbij komt dat toen [slachtoffer 1] zich in het trapportaal bevond, verdachte zelf de voordeur heeft geopend en vervolgens dat portaal heeft betreden, gewapend met een mes dat hij kort daarvoor uit de keukenlade had gepakt. Verdachte was op dat moment de agressor, gericht op confrontatie met de zich buiten de woning bevindende [slachtoffer 1] .
Nadat verdachte [slachtoffer 1] had gestoken en [slachtoffer 1] de trap af wankelde, zocht verdachte de confrontatie met [slachtoffer 2] die toen de trap opkwam naar het trapportaal. Ook ten aanzien van [slachtoffer 2] is niet aannemelijk geworden dat verdachte zich moest verdedigen tegen een (dreigende) aanval van [slachtoffer 2] . Het enkele feit dat [slachtoffer 2] een fietskettingslot met zich meevoerde maakt dat oordeel niet anders.
Nu verdachte noch ten aanzien van [slachtoffer 1] noch ten aanzien van [slachtoffer 2] een beroep op noodweer toekomt, omdat er geen sprake was van een noodweersituatie, wordt het beroep op noodweerexces eveneens verworpen.
Parketnummer 08/730115-15
Het hof is van oordeel dat toen verdachte door aangever [slachtoffer 3] werd geslagen met een houten stok en aangever vervolgens de woning in kwam en ook de in die woning aanwezige [betrokkene] met die houten stok sloeg, er sprake was van een noodweersituatie waartegen verdachte zich (en [betrokkene] ) mocht verdedigen.
Verdachte heeft zich verdedigd door aangever te slaan. Verdachte bleef echter doorslaan, ook toen aangever al op de grond lag. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever dertig tot veertig vuistslagen heeft toegediend, terwijl hij grote ringen om zijn vingers had. Door aangever, terwijl hij op de grond lag, op deze manier te (blijven) slaan, heeft verdachte buitenproportioneel gehandeld. De aanvankelijk gerechtvaardigde verdediging was niet langer noodzakelijk en geboden, nu de noodweersituatie was geëindigd. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Nu voorts niet aannemelijk is geworden dat het doorslaan van verdachte nadat de noodweersituatie was opgehouden onder invloed van een hevige gemoedsbeweging plaatsvond, komt verdachte geen beroep op noodweerexces toe.
Het in de zaak met parketnummer 08-910001-15 onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Het in de zaak met parketnummer 08-910001-15 onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het in de zaak met parketnummer 08-730115-15 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
De meervoudige strafkamer in de rechtbank Overijssel heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
De advocaat-generaal heeft eveneens gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag, poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Op 9 januari 2015, heeft verdachte slachtoffer [slachtoffer 3] tientallen keren met beringde vuisten geslagen, ook toen het slachtoffer al op de grond lag. Korte tijd daarna, op 24 januari 2015, heeft verdachte zich gemengd in een ruzie tussen twee groepen jongeren, waarbij hij [slachtoffer 1] met één messteek heeft gedood en [slachtoffer 2] heeft geprobeerd te doden door hem meermalen te steken.. Dit rekent het hof verdachte zwaar aan.
Het opzettelijk benemen van het leven van een ander behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. De rechtsorde wordt door dergelijke feiten ernstig geschokt. Voor zo’n feit, in combinatie met poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, komt alleen een vrijheidsstraf van lange duur in aanmerking.
Het hof heeft gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 december 2015, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op het psychologisch rapport, opgemaakt door [psycholoog] op 5 juni 2015, waaruit blijkt dat er bij verdachte geen ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens is geconstateerd. [psycholoog] heeft in het rapport geadviseerd de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde volledig toerekeningsvatbaar te achten.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de eerste rechter opgelegde en in hoger beroep door de advocaat-generaal gevorderde straf. Het hof is van oordeel dat op grond van het vorenstaande niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, alsmede met de mate waarin het bewezen verklaarde schade teweeg heeft gebracht. Alles afwegende acht het hof voor de gepleegde feiten een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.134,78. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.484,64, waarvan € 1.152,- kosten rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 08-910001-15 onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Kosten rechtsbijstand
Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in art. 51a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De kosten van rechtsbijstand zijn niet als zodanige rechtstreekse schade aan te merken (vgl. HR 21 september 1999, NJ 1999, 801). Dat brengt mee dat dergelijke kosten ook niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de oplegging van de in art. 36f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voorziene maatregel. Uit genoemd arrest volgt voorts dat indien een benadeelde partij dergelijke proceskosten als onderdeel van de schade in de zin van art. 51a Sv vordert, zij in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Een redelijke uitleg van art. 592a Sv brengt wel mee dat bij de begroting van de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand van een benadeelde partij dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (vlg. HR 29 mei 2001, NJ 2002, 123).
Dat houdt in dat ter zake van de kosten als bedoeld in art. 56 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een vergoeding wordt toegekend op de voet van het in art. 56 e.v. Rv bepaalde en dat eventuele verdere, aangetoonde kosten van rechtsbijstand met inachtneming van het bepaalde in art. 57, zesde lid, Rv voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
Het hof zal in dit geval uitgaan van het liquidatietarief rechtbanken en hoven per 1 november 2004, zoals vastgesteld in overleg tussen vertegenwoordigers van de rechterlijke macht en de Nederlandse Orde van Advocaten en met ingang van 1 september 2008 aangepast aan de Wet afschaffing procuraat en invoering elektronisch berichtenverkeer. Het hof stelt daarbij naar redelijkheid en billijkheid het indienen van het verzoek tot schadevergoeding gelijk aan een conclusie na comparitie of enquête (0,5 punt) en - indien daar sprake van is - het bijwonen van de zitting bij de rechtbank en het hof gelijk aan het bijwonen van een enquête aan de zijde van de wederpartij (telkens 0,5 punt).
De raadsman is in eerste aanleg eenmaal ter zitting verschenen en in hoger beroep eenmaal.
Het verzoek tot schadevergoeding ad € 1.484,64 is ingediend door de raadsman van de benadeelde partij.
Het tarief is in casu tarief I, waar ieder punt wordt gewaardeerd op € 384,- zodat de kosten van rechtsbijstand worden bepaald op € 576,-.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 21.749,27, waarvan € 1.737,- kosten rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Kosten rechtsbijstand
Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in art. 51a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De kosten van rechtsbijstand zijn niet als zodanige rechtstreekse schade aan te merken (vgl. HR 21 september 1999, NJ 1999, 801). Dat brengt mee dat dergelijke kosten ook niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de oplegging van de in art. 36f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voorziene maatregel. Uit genoemd arrest volgt voorts dat indien een benadeelde partij dergelijke proceskosten als onderdeel van de schade in de zin van art. 51a Sv vordert, zij in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Een redelijke uitleg van art. 592a Sv brengt wel mee dat bij de begroting van de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand van een benadeelde partij dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (vlg. HR 29 mei 2001, NJ 2002, 123).
Dat houdt in dat ter zake van de kosten als bedoeld in art. 56 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een vergoeding wordt toegekend op de voet van het in art. 56 e.v. Rv bepaalde en dat eventuele verdere, aangetoonde kosten van rechtsbijstand met inachtneming van het bepaalde in art. 57, zesde lid, Rv voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
Het hof zal in dit geval uitgaan van het liquidatietarief rechtbanken en hoven per 1 november 2004, zoals vastgesteld in overleg tussen vertegenwoordigers van de rechterlijke macht en de Nederlandse Orde van Advocaten en met ingang van 1 september 2008 aangepast aan de Wet afschaffing procuraat en invoering elektronisch berichtenverkeer. Het hof stelt daarbij naar redelijkheid en billijkheid het indienen van het verzoek tot schadevergoeding gelijk aan een conclusie na comparitie of enquête (0,5 punt) en - indien daar sprake van is - het bijwonen van de zitting bij de rechtbank en het hof gelijk aan het bijwonen van een enquête aan de zijde van de wederpartij (telkens 0,5 punt).
De raadsman is in eerste aanleg eenmaal ter zitting verschenen en in hoger beroep eenmaal.
Het verzoek tot schadevergoeding ad € 21.749,27 is ingediend door de raadsman van de benadeelde partij.
Het tarief is in casu tarief III, waar ieder punt wordt gewaardeerd op € 579,- zodat de kosten van rechtsbijstand worden bepaald op € 868,50.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 08-910001-15 onder 1 primair en 2 primair en in de zaak met parketnummer 08-730115-15 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 08-910001-15 onder 1 primair en 2 primair en in de zaak met parketnummer 08-730115-15 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij H.H. [slachtoffer 2]

Verklaart de benadeelde partij H.H. [slachtoffer 2] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-910001-15 onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 332,64 (driehonderdtweeëndertig euro en vierenzestig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 576,- (vijfhonderdzesenzeventig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-910001-15 onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 332,64 (driehonderdtweeëndertig euro en vierenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 868,50 (achthonderdachtenzestig euro en vijftig cent).
Aldus gewezen door
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. R. de Groot, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.I.C. Dubelaar, griffier,
en op 15 februari 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 15 februari 2016.
Tegenwoordig:
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. M. van Leent, advocaat-generaal,
mr. M. Vodegel, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.