ECLI:NL:GHARL:2016:10575

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 december 2016
Publicatiedatum
30 december 2016
Zaaknummer
WAHV 200.165.670
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake administratieve sanctie voor snelheidsovertreding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 30 januari 2015 een beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 222,- opgelegd gekregen wegens overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen met 26 km/u, begaan op 28 september 2013 op de A2 te Breukelen. De betrokkene stelde dat zij niet de bestuurder van het voertuig was ten tijde van de overtreding en dat zij niet in staat was geweest om het gebruik van haar voertuig door een ander te voorkomen.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tegen haar wil door een ander gebruik is gemaakt van het motorrijtuig. De betrokkene had verzocht om bewijsmateriaal, zoals foto's en een meetprotocol, maar het hof oordeelde dat zij niet voldoende had aangetoond dat zij deze stukken had opgevraagd bij de officier van justitie. Bovendien was het hof van mening dat de betrokkene onvoldoende maatregelen had getroffen om het gebruik van haar voertuig te voorkomen, aangezien zij de autosleutels onbeheerd in haar woning had achtergelaten.

Het hof concludeerde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de sanctie aan de betrokkene kon worden opgelegd, omdat de betrokkene niet had voldaan aan de voorwaarden van artikel 8 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

WAHV 200.165.670
30 december 2016
CJIB 176080402
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 30 januari 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] (Bondsrepubliek Duitsland).

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 222,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximumsnelheid op autosnelwegen met 26 km/u”, welke gedraging zou zijn verricht op 28 september 2013 om 08:39 uur op de A2 (trajectcontrole links) te Breukelen met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De betrokkene brengt onder meer naar voren dat zij meermalen heeft verzocht om een foto van de gedraging en een meetprotocol, maar dat deze haar niet zijn verstrekt.
3. Het hof stelt vast dat de betrokkene in de beroepsprocedure bij de kantonrechter heeft verzocht om toezending van bewijsmateriaal. Ook beklaagt zij zich er in haar beroepschrift bij de kantonrechter over dat haar door de officier van justitie geen foto en meetprotocol is toegezonden, terwijl zij daar wel om heeft verzocht.
4. Artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorziet specifiek voor belanghebbenden in een recht om hangende administratief beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken op te vragen bij het beroepsorgaan. Het gaat daarbij om stukken die nodig zijn om een boete op basis daarvan aan te vechten (vgl. ABRvS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129).
5. Het hof stelt vast dat de betrokkene in het beroepschrift tegen de inleidende beschikking niet om toezending van stukken heeft verzocht. Uit het dossier blijkt evenmin dat zij dit, voorafgaand aan de beslissing van de officier van justitie, alsnog heeft gedaan. Het is daarom niet aannemelijk geworden dat de betrokkene de officier van justitie om toezending van stukken heeft verzocht. De enkele stelling van de betrokkene dat haar verzoek om toezending van stukken onbeantwoord is gebleven, is daarvoor onvoldoende. Aan de officier van justitie kan in dit geval dan ook niet worden tegengeworpen dat hij niet aan zijn informatieplicht zou hebben voldaan.
6. Het hof stelt vast dat de kantonrechter de betrokkene bij brief van 2 december 2014 heeft uitgenodigd voor de openbare zitting van de kantonrechter op 30 januari 2015.
In dezelfde brief is de betrokkene gewezen op de mogelijkheid om het dossier in te zien.
Niet blijkt dat de betrokkene van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt.
7. De griffier van het hof heeft de betrokkene alsnog de foto’s toegestuurd die zich bij de stukken bevinden. Een meetprotocol maakt geen deel uit van de stukken en is voor een beoordeling van de zaak ook niet vereist, te meer niet in het licht van het inhoudelijke verweer van de betrokkene dat hierna wordt weergegeven.
8. De betrokkene stelt dat het voertuig ten tijde van de gedraging niet door haar werd bestuurd. Er is zonder toestemming van de betrokkene in haar voertuig gereden door een Australisch echtpaar dat ten tijde van de gedraging van haar woning gebruikmaakte. De betrokkene was zelf in het buitenland op vakantie.
9. Het hof overweegt dat, ingevolge artikel 5 van de WAHV, indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Daarom is het in beginsel niet van belang vast te stellen wie de feitelijke bestuurder van het motorrijtuig was.
10. Op voormeld uitgangspunt bestaan drie uitzonderingen die in artikel 8 van de WAHV zijn vermeld. Het hof verstaat het betoog van de betrokkene als de in dat artikel in de aanhef en onder a. opgenomen uitzondering:
‘De officier van justitie vernietigt de beschikking indien, in het geval van artikel 5 (…), degene op wiens naam het kenteken in het kentekenregister is ingeschreven:
a. aannemelijk maakt dat tegen zijn wil door een ander van het motorrijtuig (…) gebruik is gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen’.
11. Het beroep slaagt niet. Niet gesteld of gebleken is dat de betrokkene maatregelen heeft getroffen om gebruik van haar voertuig te voorkomen. De betrokkene heeft de autosleutels kennelijk vindbaar en onbeheerd in haar woning achtergelaten terwijl zij aan anderen de toegang tot die woning had gegeven. Dat de betrokkene aangifte bij de politie heeft gedaan vanwege onrechtmatig gebruik van haar voertuig, hetgeen (ook in Duitsland) strafbaar is, is evenmin gesteld noch gebleken.
12. Niet betwist is dat de gedraging met het voertuig van de betrokkene is verricht. Nu het beroep op de disculpatiegrond van artikel 8 WAHV niet slaagt, is de sanctie terecht opgelegd aan de betrokkene, als kentekenhouder van het voertuig.
13. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter een juiste beslissing heeft gegeven. Het hof zal deze beslissing dan ook bevestigen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.