In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 30 januari 2015 een beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 222,- opgelegd gekregen wegens overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen met 26 km/u, begaan op 28 september 2013 op de A2 te Breukelen. De betrokkene stelde dat zij niet de bestuurder van het voertuig was ten tijde van de overtreding en dat zij niet in staat was geweest om het gebruik van haar voertuig door een ander te voorkomen.
Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tegen haar wil door een ander gebruik is gemaakt van het motorrijtuig. De betrokkene had verzocht om bewijsmateriaal, zoals foto's en een meetprotocol, maar het hof oordeelde dat zij niet voldoende had aangetoond dat zij deze stukken had opgevraagd bij de officier van justitie. Bovendien was het hof van mening dat de betrokkene onvoldoende maatregelen had getroffen om het gebruik van haar voertuig te voorkomen, aangezien zij de autosleutels onbeheerd in haar woning had achtergelaten.
Het hof concludeerde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de sanctie aan de betrokkene kon worden opgelegd, omdat de betrokkene niet had voldaan aan de voorwaarden van artikel 8 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep ongegrond.