ECLI:NL:GHARL:2016:1056

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
21-003557-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Megazaak Kastanje II: Grootschalige hypotheekfraude en deelname aan criminele organisatie

In de zaak bekend als Megazaak Kastanje II, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die betrokken was bij grootschalige hypotheekfraude. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van valsheid in geschrift door valse werkgeversverklaringen op te stellen en te ondertekenen, en van deelname aan een criminele organisatie. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar hypotheekfraude, waarbij de Rabobank aangifte deed na het ontdekken van verdachte activiteiten rondom hypotheken. De verdachte had bedrijven op naam genomen en valse documenten ondertekend, wat leidde tot een gevangenisstraf van 20 maanden. Het hof oordeelde dat de verdachte bewust de kans had aanvaard dat de documenten vals waren en dat hij opzettelijk meewerkte aan een criminele organisatie die zich bezighield met oplichting en valsheid in geschrifte. De uitspraak volgde na meerdere zittingen en een grondige beoordeling van de bewijsstukken, waarbij het hof de rol van de verdachte in het bredere criminele netwerk in overweging nam.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003557-13
Uitspraak d.d.: 11 februari 2016
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 26 februari 2013 met parketnummer 19-614001-09 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 9 april 2015, 25 november 2015, 28 januari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, met aftrek van voorarrest, en tot verbeurdverklaring van het in beslaggenomen geldbedrag ad € 1.600,-. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. R. Haze, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep van verdachte is gericht tegen de vrijspraak van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde feit, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging omdat:
1. De Bovenregionale Recherche Noordoost Nederland (BRNON) heeft gehandeld in strijd met artikel 152 Sv, door geen proces-verbaal op te maken van contacten met fraudespecialisten van banken, en
2. De kennisname van het dossier “ [naam] ” aan de verdediging is onthouden, zodat er sprake is van een schending van het recht op kennisname van processtukken, en
3. Verbalisant [verbalisant] in strijd met de waarheid verklaringen heeft afgelegd over het dossier “ [naam] ” en daardoor de beginselen van een behoorlijke procesorde heeft geschonden.
De advocaat-generaal heeft voornoemd verweer bestreden en tot ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie geconcludeerd.
Bij de beoordeling van het verweer stelt het hof voorop dat uit het dossier voldoende blijkt naar aanleiding waarvan het onderzoek Kastanje is aangevangen en hoe na verloop van tijd de verdenking jegens verdachte is ontstaan. De rechtbank heeft hieromtrent overwogen:
“De Rabobank heeft naar aanleiding van een brand in een woning in [plaats] , waar een hennepkwekerij werd aangetroffen en ten aanzien waarvan de aflossingen van de ten behoeve van die woning afgesloten hypothecaire lening vervolgens stopten, intern onderzoek gedaan naar mogelijke hypotheekfraude ten aanzien van de financiering van die woning. (…)
Naar aanleiding van dit interne onderzoek heeft de Rabobank in het najaar van 2006 aangifte gedaan van negen gevallen van zogenaamde hypotheekfraude. In de onderscheiden aangiftes wordt door de bank verklaard - kort gezegd - dat zij vermoedt dat de bij die bank afgesloten hypothecaire lening is verkregen door overlegging van één of meerdere valse werkgeversverklaringen en valse loonspecificaties welke afkomstig zijn van de ondernemingen [bedrijf 1] of [bedrijf 2] . Er wordt in die aangiften uitgebreid en gedetailleerd aangegeven op welke wijze de fraude zou hebben plaatsgevonden en welke personen en bedrijven daarbij betrokken zouden zijn. Op de bij die aangiften
gevoegde werkgeversverklaringen staat als werkgever en ondertekenaar
[verdachte]vermeld en ze zijn voorzien van een firmastempel.
[verdachte]was volgens het uittreksel uit het voor een ieder toegankelijke handelsregister van de Kamer van Koophandel algemeen directeur van [bedrijf 1] en de eenmanszaak [bedrijf 2] werd voor zijn rekening gedreven.”
Deze overweging van de rechtbank is juist. Het hof neemt die over. Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof aldus van oordeel dat volstrekt helder en controleerbaar is op welke wijze en op welk moment de verdenking jegens verdachte is gerezen. Uit het dossier blijkt tevens het verband met andere rechtspersonen en medeverdachten als [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en hoe de verdenking in dat opzicht is ontstaan.
Zowel ten aanzien van de gestelde schending van de verbaliseringsplicht als ten aanzien van het ontbreken van het dossier [naam] heeft de raadsman enkel aangevoerd dat hierdoor mogelijk relevante informatie aan verdachte is onthouden, zonder dit op enige wijze te concretiseren.
Het hof heeft, gelet op bovenstaand relaas omtrent de totstandkoming van de verdenking jegens verdachte en het feit dat er door de verdediging niets is aangevoerd dat erop zou kunnen wijzen dat één en ander toch anders is geweest, geen aanleiding te veronderstellen dat er op enige wijze informatie aan verdachte is onthouden die voor de beoordeling van zijn zaak relevant is. Voor zover er derhalve al sprake zou zijn van een schending van de verbaliseringsplicht en/of het recht op kennisname van processtukken, is niet gebleken in welk opzicht verdachte daardoor in zijn belangen is geschaad. De door de raadsman geschetste situatie waarin beginselen van een behoorlijke procesorde in ernstige mate zijn geschonden waardoor doelbewust of met een grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan en/of dat er gehandeld is in strijd met de grondslagen van het strafproces waardoor het wettelijk systeem in de kern is geraakt, doet zich niet voor.
Ten aanzien van de verklaring van [verbalisant] stelt het hof voorop dat niet is gebleken dat [verbalisant] bewust onjuiste verklaringen heeft afgelegd zoals door de raadsman is aangevoerd. Voorts geldt dat, voor zover er verschillen zijn vast te stellen tussen de verklaring van [verbalisant] en de overige gegevens uit het dossier aangaande de totstandkoming van de verdenking ten opzichte van verdachte, deze verschillen niet zodanig zijn dat op grond daarvan geconcludeerd zou moeten worden dat er concrete feiten en omstandigheden verborgen zijn gehouden ten aanzien van die totstandkoming van de verdenking. Zij kunnen derhalve niet de conclusie rechtvaardigen dat er doelbewust of met een grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, noch dat er is gehandeld in strijd met de grondslagen van het strafproces waardoor het wettelijk systeem in de kern is geraakt.
Het verweer wordt verworpen. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep van belang - ten laste gelegd dat:
1:
(ZD 2)
hij in of omstreeks de periode 01 juni 2004 tot en met 04 maart 2005 in de gemeente [gemeente 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen een (model-) werkgeversverklaring betreffende [medeverdachte 4] (als bij de aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woning [adres 1] ) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid (op) die (model-) werkgeversverklaring
  • aan te kruisen dat er sprake was van "een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst" (terwijl er geen sprake was van een dienstverband), en/of
  • "nee" aan te kruisen bij de vraag "Zijn er voornemens het dienstverband binnenkort te beëindigen?", en/of
  • te vermelden dat [medeverdachte 4] , sinds 01 november 2004 als algemeen medewerkster werkzaam was bij [bedrijf 1] ., en/of
  • te vermelden een bruto jaarsalaris van Euro 19.178,77 en/of een vakantietoeslag van Euro 1.534,30 en/of een totaal (bruto) jaarsalaris van Euro 20.713,07 (terwijl van (een) salaris(componenten) geen sprake was) en/of
  • een firma-stempel te plaatsen, en/of
  • te ondertekenen (als zijnde naar waarheid ingevuld).
2:
(ZD 4)
hij in of omstreeks de periode 01 juni 2004 tot en met 15 juni 2005 in de gemeente [gemeente 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen een (model-) werkgeversverklaring betreffende [medeverdachte 5] (als bij de aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woning [adres 2] ) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid (op) die (model-) werkgeversverklaring
  • aan te kruisen dat er sprake was van "een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst" (terwijl er geen sprake was van een dienstverband), en/of
  • "nee" aan te kruisen bij de vraag "Zijn er voornemens het dienstverband binnenkort te beëindigen?", en/of
  • te vermelden dat [medeverdachte 5] , sinds 01 februari 2005 als assistent bedrijfsleider werkzaam was bij [bedrijf 2] , en/of
  • te vermelden een bruto jaarsalaris van Euro 25.889,90 en/of een vakantietoeslag van Euro 2.251,20 en/of een vaste eindejaarsuitkering van Euro 2.500,- en/of een totaal (bruto) jaarsalaris van Euro 30.641,10 (terwijl van (een) salaris(componenten) geen sprake was) en/of
  • een firma-stempel te plaatsen, en/of
  • te ondertekenen (als zijnde naar waarheid ingevuld).
4:
hij in of omstreeks de periode 01 juni 2003 tot en met 19 januari 2010 in de gemeente(n) [gemeente 2] , [gemeente 3] , [gemeente 4] , [gemeente 5] en/of [gemeente 1] en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit het duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten (naast verdachte) de personen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en/of één of meer andere personen, en/of de rechtspersonen [bedrijf 3] , [bedrijf 2] , [bedrijf 4] , [bedrijf 5] , [bedrijf 1] , [bedrijf 6] , [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] , [bedrijf 10] en/of één of meer andere rechtspersonen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- oplichting (als in artikel 326 lid 1, SR),
- valsheid in geschrifte en/of opzettelijk gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften (als in artikel 225 lid 1 en 2, SR),
- het opzettelijk telen, bereiden, verwerken, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, althans opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep (als in artikel 3, sub B en C, OW),
- witwassen (als in artikel 420bis, lid 1, sub a en b, SR).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft bepleit dat verdachte van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op het moment van ondertekenen van de werkgeversverklaringen wist dat deze vals waren.
De advocaat-generaal heeft voornoemd verweer bestreden en tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten geconcludeerd.
Het hof overweegt als volgt.
Feit 1 (werkgeversverklaring [medeverdachte 4] )
Uit het dossier blijkt dat in het kader van de aanvraag van een hypothecaire lening voor de woning aan de [adres 1] een werkgeversverklaring op naam van [medeverdachte 4] is ingediend, welke is ondertekend door [verdachte] . Volgens deze werkgeversverklaring is [medeverdachte 4] sinds 1 november 2004 in dienst bij het bedrijf [bedrijf 1] als algemeen medewerker. [medeverdachte 4] heeft bij de politie evenwel verklaard dat zij dit bedrijf niet kent en nooit voor dit bedrijf heeft gewerkt. De werkgeversverklaring die ten behoeve van de verkrijging van een hypothecaire geldlening aan de Rabobank is overgelegd, berust, gezien het hiervoor overwogene, niet op de waarheid en kan als vals worden aangemerkt.
Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is verdachte sinds 7 september 2004 directeur en enig aandeelhouder van het bedrijf [bedrijf 1] . Verdachte heeft hieromtrent bij de politie verklaard: “Dit bedrijf is van mij geweest, maar [medeverdachte 3] runde het bedrijf. Ik was eigenlijk alleen op papier eigenaar. Ik ken mevrouw [medeverdachte 4] (het hof begrijpt [medeverdachte 4] ) niet en weet dus ook niet of zij daar wel of niet gewerkt heeft. [medeverdachte 3] heeft mij gevraagd dit bedrijf op naam te zetten.” Nadat verdachte werd voorgehouden dat [medeverdachte 4] heeft verklaard dat zij in werkelijkheid niet bij [bedrijf 1] heeft gewerkt, heeft verdachte verklaard: “Ik ken die mensen helemaal niet. Ik wist niet wie er kwamen. Van de feitelijke gang van zaken wist ik ook niets af. Ik had het bedrijf, zoals ik zei, alleen op papier. Ik kwam daar ook helemaal niet. Ik heb donderdag al aangegeven dat dit mijn handtekening was (het hof begrijpt: de handtekening op de werkgeversverklaring). Als [medeverdachte 3] aan mij vroeg om een handtekening te zetten onder een werkgeversverklaring, dan deed ik dat. (…)” In een eerdere verklaring heeft verdachte aangegeven dat hij voor het feit dat hij voor [medeverdachte 3] een BV op naam zou nemen een vergoeding van € 2.500,- zou ontvangen. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte 3] alle documenten regelde en dat verdachte slechts hoefde te tekenen. Verdachte heeft onder andere werkgeversverklaringen ondertekend, waarbij hij heeft verklaard dat hij nooit heeft gezien dat de (vermeende) werknemers daadwerkelijk aan het werk waren en dat hij ook nooit iemand opdracht heeft gegeven om bepaalde werkzaamheden uit te voeren. Verdachte kende de mensen waarvoor hij de werkgeversverklaringen ondertekende niet en heeft ze ook nooit gezien. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij ook een bankrekening heeft geopend op naam van de onderneming en dat hij alles aan [medeverdachte 3] heeft afgegeven, dus ook de pasjes.
Op basis van het voorgaande stelt het hof vast dat verdachtes taak beperkt was tot het tekenen van de werkgeversverklaring en het dus niet anders geweest kan zijn dan dat een ander de daarop vermelde gegevens heeft ingevuld.
Omtrent de vraag of verdachte bij het ondertekenen van de werkgeversverklaring wist dat de informatie daarop vals was, stelt het hof voorop dat verdachte formeel eigenaar en directeur was van [bedrijf 1] maar dat hij - zoals hiervoor aangegeven - van de feitelijke gang van zaken niets afwist en dat hij ook niet wist wie er wel of niet werkte.
Het hof is van oordeel dat indien iemand, van wiens betrouwbaarheid niet is gebleken, een ander vraagt om tegen betaling een bedrijf op naam te krijgen en daarbij een rekening te openen waarvan de bankpas moet worden afgegeven, zoals hiervoor omschreven, dit moet worden aangemerkt als een zeer ongebruikelijke situatie die reden vormt voor waakzaamheid. Immers, een verdachte relatief onbekende persoon die claimt zelf geen bedrijf in eigendom te kunnen hebben, vraagt hem mee te werken aan een constructie die niet conform de werkelijkheid is. Verdachte heeft vrijwillig ingestemd met het creëren van deze schijnconstructie. Verdachte is vervolgens in de hoedanigheid van directeur overgegaan tot het tekenen van stukken, waaronder een werkgeversverklaring, zonder op enigerlei wijze na te gaan of de gegevens op die door hem getekende werkgeversverklaring conform de werkelijkheid waren.
Onder deze omstandigheden levert de medewerking aan een dergelijke constructie de aanmerkelijke kans op dat het bedrijf in verband kan worden gebracht met het plegen van strafbare feiten en dat de te ondertekenen stukken niet berusten op waarheidsgetrouwe informatie. Aldus kan worden vastgesteld dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de door hem getekende werkgeversverklaring vals was.
Een werkgeversverklaring wordt per definitie tegenover derden gebruikt bij het aangaan van financiële verplichtingen, met als doel het aantonen van een dienstverband en bijbehorend salaris. Uit het feit dat verdachte een dergelijke werkgeversverklaring heeft ondertekend, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat hij dat heeft gedaan met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Feit 2 (werkgeversverklaring [medeverdachte 5] )
Op 16 februari 2009 is door [aangever] van de Rabobank Noordwest Friesland U.A. te Leeuwarden aangifte gedaan. Blijkens de aangifte hebben [medeverdachte 9] en [medeverdachte 5] op 15 juni 2005 bij de Rabobank een aanvraag ingediend voor een financiering ten behoeve van de door hen op 19 mei 2005 gekochte woning aan de [adres 2] . Bij deze aanvraag is door [medeverdachte 5] een werkgeversverklaring overgelegd, welke op 18 mei 2005 is ondertekend door [verdachte] . Volgens de werkgeversverklaring is [medeverdachte 5] vanaf 1 februari 2005 werkzaam bij het bedrijf [bedrijf 2] als assistent bedrijfsleidster. [medeverdachte 5] heeft bij de politie verklaard dat zij in werkelijkheid niet voor het bedrijf [bedrijf 2] heeft gewerkt. De werkgeversverklaring die bij de hypotheekaanvraag aan de Rabobank is overgelegd, kan gezien het voorgaande als vals worden aangemerkt.
Uit de handelsregisterhistorie van de Kamer van Koophandel blijkt dat het bedrijf [bedrijf 2] is opgericht op 10 januari 2005 en dat het geen BV maar een eenmanszaak betrof die voor rekening van verdachte werd gedreven. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat het bedrijf [bedrijf 2] het tweede bedrijf was dat hij op verzoek van [medeverdachte 3] op naam heeft gekregen. Verdachte: “Het werd mij zo gebracht dat ik meer geld zou krijgen omdat ik dan twee keer de winstpremie zou ontvangen. Ik had namelijk twee bedrijven op naam”. Verdachte heeft voorts erkend dat hij ook voor het bedrijf [bedrijf 2] werkgeversverklaringen heeft ondertekend, waaronder die van [medeverdachte 5] .
Op basis van het voorgaande, daaronder begrepen hetgeen bij feit 1 werd overwogen over de handelwijze van verdachte bij het ondertekenen van werkgeversverklaringen, kan worden vastgesteld dat verdachte voornoemde werkgeversverklaring heeft ondertekend en dat een ander de gegevens op de werkgeversverklaring heeft ingevuld.
Overeenkomstig hetgeen bij de bespreking van feit 1 is overwogen acht het hof bewezen dat verdachte door aldus te handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de door hem ondertekende werkgeversverklaring vals was en dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte dat heeft gedaan met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Medeplegen
Met betrekking tot zowel feit 1 als feit 2 geldt dat sprake is van medeplegen, nu iemand anders de gegevens heeft ingevuld en verdachte, conform de afspraak met [medeverdachte 3] , de stukken heeft ondertekend. Aldus was sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en één of meerdere andere perso(o)n(en).
Feit 3 (deelname aan een criminele organisatie)
Onder 3 wordt verdachte verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van oplichting, valsheid in geschrifte, hennepteelt en/of witwassen. Volgens de raadsman kan niet worden bewezen dat verdachte wetenschap heeft gehad van het in georganiseerd verband plegen van strafbare feiten en/of dat hij deel heeft uitgemaakt van een dergelijke organisatie zodat hij van feit 3 dient te worden vrijgesproken.
Onder een organisatie zoals hiervoor bedoeld wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte en ten minste één andere persoon. Een zekere bestendigheid is vereist, echter is niet vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband telkens dezelfde is.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake is van een dergelijke organisatie. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij als directeur van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] meerdere werkgeversverklaringen heeft ondertekend, volgens hem in totaal maximaal 10. Naast de onder 1 en 2 ten laste gelegde werkgeversverklaringen blijkt uit het dossier dat verdachte werkgeversverklaringen op naam van [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] en [medeverdachte 14] heeft ondertekend, welke werkgeversverklaringen door een ander waren ingevuld en vervolgens zijn gebruikt voor de koop van woningen en het verkrijgen van de daarvoor benodigde hypothecaire leningen. Verdachte heeft hierbij telkens gehandeld op verzoek van [medeverdachte 3] , van wie is gebleken dat dit medeverdachte [medeverdachte 3] betreft. In weerwil van verdachtes ontkenning, ziet het hof, gelet op verdachtes verklaring omtrent de gang van zaken en het aantal ondertekende verklaringen, alsmede het voor het oog gelijkende handschrift gebruikt voor de handtekening onder de model-werkgeversverklaring van [medeverdachte 14] ten opzichte van de verklaringen waarvan verdachte aangeeft dat het wel zijn handtekening is (vgl. Bv. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] ) die eronder staat, geen aanleiding om aan te nemen dat verdachte de model-werkgeversverklaring van [medeverdachte 14] niet heeft ondertekend.
Zoals onder feit 1 en 2 is overwogen is een werkgeversverklaring per definitie bedoeld om tegenover derden te worden gebruikt bij het aangaan van financiële verplichtingen, met als doel het aantonen van een dienstverband en bijbehorend salaris. Door het onder voornoemde omstandigheden ondertekenen van dergelijke stukken heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de koop toegenomen dat deze stukken zouden worden gebruikt bij het oplichten van derden, en tevens dat daarmee gelden of goederen werden verkregen die zouden worden witgewassen.
Aldus kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn bedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 2] op een duurzame en gestructureerde wijze met [medeverdachte 3] heeft/hebben samengewerkt, met het doel het plegen van oplichting, valsheid in geschrifte en witwassen. Dat de organisatie zich tevens schuldig heeft gemaakt aan hennepteelt en dat verdachte daarvan wetenschap heeft gehad en/of daarbij betrokken is geweest, kan niet worden bewezen zodat hij van dat onderdeel wordt vrijgesproken.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
(ZD 2)
hij in de periode 1 juni 2004 tot en met 4 maart 2005 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een (model-)werkgeversverklaring betreffende [medeverdachte 4] als bij de aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woning [adres 1] zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid (op) die (model-)werkgeversverklaring
  • aan te kruisen dat er sprake was van "een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst" (terwijl er geen sprake was van een dienstverband), en
  • "nee" aan te kruisen bij de vraag "Zijn er voornemens het dienstverband binnenkort te beëindigen?", en
  • te vermelden dat [medeverdachte 4] , sinds 01 november 2004 als algemeen medewerkster werkzaam was bij [bedrijf 1] ., en
  • te vermelden een bruto jaarsalaris van Euro 19.178,77 en een vakantietoeslag van Euro 1.534,30 en een totaal (bruto) jaarsalaris van Euro 20.713,07, terwijl van (een) salaris(componenten) geen sprake was, en
  • een firma-stempel te plaatsen, en
  • te ondertekenen als zijnde naar waarheid ingevuld.
2:
(ZD 4)
hij in de periode 1 juni 2004 tot en met 15 juni 2005 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een (model-)werkgeversverklaring betreffende [medeverdachte 5] als bij de aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woning [adres 2] zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid (op) die (model-) werkgeversverklaring
  • aan te kruisen dat er sprake was van "een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst" terwijl er geen sprake was van een dienstverband, en
  • "nee" aan te kruisen bij de vraag "Zijn er voornemens het dienstverband binnenkort te beëindigen?", en
  • te vermelden dat [medeverdachte 5] , sinds 01 februari 2005 als assistent bedrijfsleider werkzaam was bij [bedrijf 2] , en
  • te vermelden een bruto jaarsalaris van Euro 25.889,90 en een vakantietoeslag van Euro 2.251,20 en een vaste eindejaarsuitkering van Euro 2.500,- en een totaal (bruto) jaarsalaris van Euro 30.641,10 terwijl van (een) salaris(componenten) geen sprake was en
  • een firma-stempel te plaatsen, en
  • te ondertekenen als zijnde naar waarheid ingevuld.
4:
hij in de periode 1 juni 2003 tot en met 19 januari 2010 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit het duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten naast verdachte de persoon [medeverdachte 3] en de rechtspersoon [bedrijf 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- oplichting (als in artikel 326 lid 1, SR),
- valsheid in geschrifte en/of opzettelijk gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften (als in artikel 225 lid 1 en 2, SR),
- witwassen (als in artikel 420bis, lid 1, sub a en b, SR).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen zijn als bijlage 1 bij dit arrest gevoegd en dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert telkens op:
medeplegen van valsheid in geschrift.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Zoals hiervoor overwogen heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift. Dergelijk handelen vormt een ernstige bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Voormelde feiten zijn gepleegd in het kader van een crimineel samenwerkingsverband, waarbinnen verdachte, medeverdachte [medeverdachte 3] en de rechtspersoon [bedrijf 1] actief zijn geweest. Door de organisatie is met behulp van katvangers hypotheekfraude gepleegd. Deze katvangers waren veelal van Vietnamese afkomst en waren de Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig. In die zin kon relatief makkelijk misbruik van hen worden gemaakt. Het handelen van de organisatie heeft niet alleen ten opzichte van de legale economie en de financiële instellingen schade veroorzaakt, ook de katvangers zelf zijn in veel gevallen ernstig benadeeld. Verdachte heeft bij het voorgaande een faciliterende rol gespeeld door bedrijven op naam te nemen en valse werkgeversverklaringen te ondertekenen, hetgeen hem ernstig wordt aangerekend.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 2 november 2015 is hij niet eerder veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden houdt het hof rekening met het reclasseringsadvies d.d. 25 juni 2015 en hetgeen daaromtrent ter terechtzitting van het hof is besproken. Verdachte heeft een forse schuld en probeert hiervoor een schuldhulpverleningstraject van de grond te krijgen. Naast een opleiding van twee dagen per week tot rij-instructeur heeft verdachte geen dagbesteding. In het kader van een andere strafzaak staat verdachte sinds april 2015 onder toezicht van de reclassering met een meldplicht en een behandelverplichting.
De ad informandum gevoegde strafbare feiten worden niet meegewogen in de aan verdachte op te leggen straf, omdat niet is gebleken dat verdachte deze op enig moment erkend heeft.
Hoewel de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, acht het hof de door de rechtbank opgelegde straf van 30 maanden en de door de advocaat-generaal gevorderde straf van 27 te fors. Dat oordeel wordt in het bijzonder gebaseerd op het gegeven dat betrokkenheid van verdachte bij hennepteelt in de aangekochte woningen niet is kunnen worden vastgesteld. Volstaan wordt om die reden met oplegging van gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest. Deze straf is passend en noodzakelijk.
Ten aanzien van het tijdsverloop overweegt het hof als volgt.
Zowel voor de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep geldt dat deze meer dan twee jaren heeft geduurd. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is hierbij evenwel geen sprake van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. In dit kader is van belang dat de onderhavige zaak deel uitmaakt van een groot onderzoek en het een zeer omvangrijk dossier betreft. De zaken van verdachte en medeverdachten zijn in 2011 gezamenlijk op zitting aangebracht bij de (toenmalige) rechtbank Assen. In een deel van de zaken, waaronder die van verdachte, is na meerdere (regie)zittingen door de rechtbank uitspraak gedaan op 26 februari 2013. In de zaken van de overige verdachten is aanvankelijk bij vonnis van 29 oktober 2012 tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie beslist, welk vonnis door het hof bij arrest van 12 december 2013 werd vernietigd en waarbij de zaken werden teruggewezen naar de rechtbank. De rechtbank heeft in deze zaken vervolgens uitspraak gedaan op 16 januari 2015.
Vanwege de onderlinge samenhang is besloten de behandeling van het door verdachte en medeverdachten in 2013 ingestelde hoger beroep te bundelen met het hoger beroep dat door medeverdachten naar aanleiding van het vonnis in 2015 werd ingesteld. Het belang van een gezamenlijke behandeling is daarbij met name gelegen in het feit dat het hof de rol van de verdachte in perspectief kan plaatsen van het aandeel van iedere verdachte binnen de context van het gehele onderzoek. Aldus kan het hof beter tot een afgewogen oordeel komen in iedere zaak afzonderlijk zowel waar het betreft de vraag of de verdachte een strafbare rol heeft gehad en, zo ja welke, als waar het betreft de straftoemeting. Na een afweging van dit belang tegen het belang van een individuele, waarschijnlijk meer voortvarende behandeling, is het hof tot de conclusie gekomen dat het belang van een gezamenlijke behandeling zwaarder weegt. De beslissing om de behandeling van de zaken te bundelen, als gevolg waarvan een vertraging in de behandeling onontkoombaar was, is daarmee gerechtvaardigd. Het voorgaande maakt dat er geen sprake is van een onredelijke vertraging in het strafgeding die in de straf dient te worden verdisconteerd, ondanks dat de vertraging in de afdoening niet aan de proceshouding of anderszins aan verdachte valt toe te schrijven zoals de raadsman terecht heeft aangevoerd.

Beslag

Het hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp behoort aan veroordeelde toe. Het zal worden verbeurd verklaard aangezien het aannemelijk is dat verdachte dit met zijn activiteiten ten behoeve van de criminele organisatie heeft verdiend en van andere, legale inkomsten niet is gebleken.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 47, 57, 63, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- geldbedrag van € 1.600,-.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. W.P.M. ter Berg en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 11 februari 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.