In het kader van de vraag of verdachte en/of haar medeverdachte wisten dat deze stukken vals waren of dat zij dit redelijkerwijs hadden moeten vermoeden, is van belang hoe de gang van zaken rond de koop van de woning en de hypotheekverstrekking is geweest. Verdachte heeft hieromtrent ter zitting van het hof verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] haar op een gegeven moment vertelde over een man uit Tsjechië genaamd ‘ [naam] ’. Deze man had alleen een Tsjechisch paspoort en kon daarom geen huis kopen. De man was net gescheiden en bevond zich derhalve in een moeilijke positie. Toen [naam] vroeg of [medeverdachte 1] en [verdachte] hem wilden helpen door voor hem een huis op hun naam te kopen, hebben zij daarmee ingestemd. [verdachte] en [medeverdachte 1] hoefden verder niks te doen en zijn alleen mee geweest naar de notaris om een aantal papieren te tekenen. Na ondertekening zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] eigenaar geworden van de woning, aldus verdachte. Dit blijkt uit de hypotheekakte waarin de notaris heeft gerelateerd dat ook de transportakte waarbij de woning door de ‘schuldenaar’ ( [medeverdachte 1] en [verdachte] ) in eigendom is verkregen, per heden is verleden.
Op de vraag of er met [naam] iets was afgesproken over eventuele kosten heeft verdachte geantwoord dat [naam] hen had gegarandeerd dat zij niks hoefden te betalen. [naam] zei daarbij dat als zij hem zouden helpen met de woning en wanneer de woning eenmaal gekocht zou zijn, zijn neven en nichten naar Nederland zouden komen om te studeren en dat zij dan de maandelijkse lasten zouden gaan betalen.
Nu het ontstaan van maandelijkse lasten door de aankoop van de woning onderwerp van gesprek is geweest, concludeert het hof dat verdachte en [medeverdachte 1] ervan op de hoogte waren dat de koop van de woning gefinancierd moest worden met gelden anders dan gelden reeds in het bezit van [naam] . Zij moeten derhalve hebben geweten dat voor de koop van de woning een (hypothecaire) lening nodig was.
Het hof is voorts van oordeel dat de omstandigheid dat iemand, van wiens betrouwbaarheid niet is gebleken, een ander vraagt om een woning voor hem te kopen, zoals hiervoor omschreven, dient te worden aangemerkt als een zeer ongebruikelijke situatie. Immers, een de verdachte en haar medeverdachte relatief onbekende persoon, die claimt zelf geen huis in eigendom te kunnen hebben, vraagt hun mee te werken aan een constructie die niet conform de werkelijkheid is. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben vrijwillig ingestemd met het creëren van deze schijnconstructie. Zij hebben zonder enig onderzoek en zonder zich op welke wijze dan ook nader te laten informeren, bij de notaris stukken getekend, waarmee zij eigenaar zijn geworden van een woning en een hypotheekovereenkomst zijn aangegaan.
Onder dergelijke omstandigheden levert de medewerking aan een dergelijke buitengewoon vreemde constructie de aanmerkelijke kans op dat aan het verkrijgen van die woning en/of de voor het financieren van die woning benodigde hypothecaire geldlening een misdrijf ten grondslag ligt, zoals in casu valsheid in geschrifte. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door hen getekende stukken vals waren en dat deze documenten werden gebruikt ter verkrijging van een financiering voor de aankoop van een woning. Aldus kan worden bewezen dat verdachte wist dat de woning en de hypothecaire geldlening en/of het verkregen geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.