ECLI:NL:GHARL:2016:10531

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 december 2016
Publicatiedatum
29 december 2016
Zaaknummer
000207-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding kosten rechtsbijstand in strafzaak zonder oplegging van straf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 december 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand door een gewezen verdachte. De verzoeker, geboren in 1965 en woonachtig in Amsterdam, heeft een verzoek ingediend voor een schadevergoeding van € 6.491,24 voor gemaakte kosten in een strafzaak, waarin hij werd beschuldigd van winkeldiefstal. Daarnaast vroeg hij een vergoeding voor de kosten van het indienen van het verzoekschrift. De advocaat-generaal heeft tijdens de behandeling van het verzoek in raadkamer op 15 december 2016 betoogd dat de gevraagde vergoeding niet in verhouding staat tot de aard en het belang van de strafzaak, en heeft voorgesteld om de reiskostenvergoeding te matigen, aangezien een aanzienlijk deel van de gedeclareerde tijd aan reistijd was besteed.

Het hof heeft de relevante wetgeving, met name artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, in overweging genomen, dat bepaalt dat een vergoeding kan worden toegekend indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof heeft vastgesteld dat de kosten van de raadsman, voor zover deze betrekking hebben op reistijd, gematigd dienen te worden, maar dat de kosten van rechtsbijstand volledig kunnen worden toegewezen op gronden van billijkheid. Het hof heeft de aard, omvang en complexiteit van de strafzaak in overweging genomen en heeft besloten dat de gevraagde kosten van rechtsbijstand voor de strafzaak volledig worden toegewezen, met inachtneming van de gebruikelijke vergoedingen.

Uiteindelijk heeft het hof besloten om aan de verzoeker een totale vergoeding van € 7.041,24 toe te kennen, bestaande uit de kosten van de raadsman en de kosten voor het verzoekschrift. De voorzitter van het hof, mr. W.M. van Schuijlenburg, heeft de beslissing ondertekend, en de tenuitvoerlegging van het bedrag is bevolen.

Uitspraak

Parketnummer:21-007092-13

AV-nummer: 000207-16
Uitspraak d.d.: 28 december 2016
Beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering van:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [geboortedatum] 1965,
wonende te [woonplaats] ,
in deze zaak woonplaats kiezende te Amsterdam, Herengracht 178,
ten kantore van zijn advocaat, mr. K. Canatan,
hierna te noemen verzoeker.
Verzoeker is niet verschenen. Wel verschenen is de advocaat van verzoeker.
Procesgang
Verzoeker vraagt vergoeding uit 's Rijks kas voor gemaakte kosten en/of geleden schade in een strafzaak tegen verzoeker ten bedrage van € 6.491,24, zoals nader in het verzoekschrift aangegeven.
Voorts vraagt verzoeker een vergoeding voor de gemaakte kosten voor de indiening van het verzoekschrift.
Het hof heeft het verzoek behandeld in raadkamer van 15 december 2016, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal en de advocaat.
Beoordeling van het verzoek
Uit het onderzoek in openbare raadkamer is - voor zover hier van belang - het hof het navolgende gebleken:
  • tegen verzoeker is een strafzaak aanhangig geweest, behandeld in eerste aanleg onder parketnummer 07-116636-12 door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland en vervolgens in hoger beroep onder parketnummer 21-007092-13 door dit hof op 9 januari 2015 en 11 december 2015;
  • het arrest van het hof van 11 december 2015 is onherroepelijk geworden op 27 december 2015;
  • de strafzaak tegen verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht;
  • verzoeker heeft het verzoek op de voorgeschreven wijze en tijdig ingediend;
 verzoeker heeft in het verzoekschrift aangevoerd dat hij ten gevolge van de strafzaak kosten heeft gemaakt en/of schade heeft geleden, te weten:
a. kosten raadsman € 6.491,24
b. kosten verzoek € 280,00 / € 550,00.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde vergoeding niet in verhouding staat tot de aard en het belang van de strafzaak, te weten een ten laste gelegde winkeldiefstal. Hij heeft in dat verband aangevoerd dat van de 18,45 uur aan (in hoger beroep) gedeclareerde tijd 15 uur is opgegaan aan reistijd. De advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof voorgesteld de reiskostenvergoeding te matigen in die zin dat er van de verzochte 15 uur 7,5 uur reistijd wordt vergoed. De overige kosten komen in aanmerking voor integrale vergoeding.
De advocaat heeft gepersisteerd bij zijn verzoek.
Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas
een vergoeding worden toegekend voor de kosten van een raadsman.
Op grond van artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering stelt het hof voorop dat de declaratie van de raadsman op zichzelf niet meer is dan een uitgangspunt, dat door het hof wordt betrokken in zijn oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, grond van billijkheid aanwezig zijn aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman en zo ja, tot welk bedrag. Deze maatstaf voor het beoordelen van het verzoek brengt met zich dat het hof niet gebonden is aan de door de raadsman gedeclareerde tijd of het door hem gehanteerde uurtarief.
Het hof heeft ten aanzien van de gevraagde vergoeding ter zake van de kosten voor rechtsbijstand acht geslagen op de aard, de omvang en complexiteit van de strafzaak.
Het hof volgt het standpunt van de advocaat-generaal, inhoudende dat de kosten raadsman voor zover deze zien op de reistijd, dienen te worden gematigd gelet op de aard en het belang van de strafzaak, niet. Het betreft hier noodzakelijk gemaakte kosten. Dat een lokaal gevestigde raadsman minder tijd voor het reizen in rekening brengt moge zo zijn, maar miskent de gerechtvaardigde keuze van verzoeker om zich in hoger beroep te doen bijstaan door dezelfde raadsman als in eerste aanleg. De gevraagde kosten van rechtsbijstand voor de strafzaak kunnen op gronden van billijkheid volledig worden toegewezen.
Gelet op hetgeen landelijk gebruikelijk is, kan in het onderhavige geval als vergoeding voor kosten verbonden aan de indiening en behandeling van dit verzoekschrift worden toegewezen € 550,00.
Met inachtneming van het bovenstaande kan aan verzoeker worden toegekend:
- kosten raadsman € 6.491,24
- kosten verzoekschrift
€ 550,00 +
Totaal € 7.041,24
BESLISSING
Het hof:
Kent toe aan verzoeker [verdachte] een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van
€ 7.041,24 (zevenduizend eenenveertig euro en vierentwintig cent).
Aldus gegeven door mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. I.N. Koers als griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier voornoemd.
De voorzitter beveelt de tenuitvoerlegging ten aanzien van dit bedrag door overmaking van dat bedrag op bankrekeningnummer NL 19 ABNA 0415 03771 10, ten name van Stichting Beheer Derdengelden Meijers Canatan Advocaten, onder vermelding van [verdachte] /Schade.
Voorzitter