ECLI:NL:GHARL:2016:1045

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
200.176.788/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek van grootouders om omgangsregeling met kleinkinderen, beoordeling van nauwe persoonlijke betrekking

In deze zaak hebben de grootouders een verzoek ingediend om een omgangsregeling met hun kleinkinderen vast te stellen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin de grootouders niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun verzoek, bekrachtigd. De grootouders stelden dat zij een nauwe persoonlijke betrekking hadden met de kleinkinderen, maar het hof oordeelde dat het contact niet zodanig bijzonder was dat dit rechtvaardigde dat zij in hun verzoek konden worden ontvangen. De grootouders voerden aan dat zij intensief contact hadden met de kleinkinderen en dat de grootmoeder actief betrokken was bij hun opvoeding. De moeder betwistte dit en stelde dat het contact normaal was. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking, omdat de contacten niet wezenlijk anders waren dan gebruikelijk tussen grootouders en kleinkinderen. De grootouders hebben geen voldoende concrete omstandigheden kunnen aanvoeren die het bestaan van gezinsleven rechtvaardigen. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDENlocatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.176.788/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/167014 / FA RK 15-134)
beschikking van de familiekamer van 9 februari 2016
inzake

1. [de grootouder1] ,

wonende te [A] ,

2. [de grootouder2] ,

wonende te [A] ,
verder te noemen: de grootouders,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. A. Stoel, kantoorhoudend te Dronten,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.H. Broeksema, kantoorhoudend te Zwolle.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [A] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. Th.H. Meeuwis, kantoorhoudend te Dronten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 12 juni 2015, hersteld bij beschikking van 26 juni 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 11 september 2015, zijn de grootouders in hoger beroep gekomen van voormelde (herstelde) beschikking. De grootouders verzoeken het hof:
I. De (herstelde) beschikking waarvan beroep te vernietigen en opnieuw beschikkende
te bepalen dat tussen de grootouders en de na te noemen kleinkinderen een opbouwende omgangsregeling geldt als opgenomen in punt 9 van het inleidend verzoekschrift dan wel een omgangsregeling tussen de grootouders en de kleinkinderen vast te stellen als het hof vermeent te moeten doen, onder oplegging van een dwangsom aan de moeder van € 250,- per keer en met een maximum van
€ 10.000,-, dan wel met een dwangsom per keer en een maximum als door het hof te bepalen voor elke keer dat de moeder de vast te stellen omgangsregeling niet nakomt, waarbij de moeder wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg dan wel (subsidiair) dat het hof deze kosten tussen partijen compenseert;
II. de moeder te veroordelen in de kosten van dit geding dan wel (subsidiair) de kosten van dit geding tussen partijen te compenseren;
III. de te geven uitspraak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, indien en voor zover wettelijk toegestaan.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 22 oktober 2015, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de grootouders bestreden en verzocht om de grieven van de man (het hof begrijpt: van de grootouders) ongegrond te verklaren en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
2.3
Ter griffie van het hof zijn voorts binnengekomen:
- een brief van 7 oktober 2015 van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio
Overijssel, Locatie Zwolle (verder te noemen de raad), met als bijlage het raadsrapport van 25 februari 2014;
- een journaalbericht met begeleidende brief van 30 oktober 2015 met als bijlage het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 28 april 2015;
- een journaalbericht met begeleidende brief en bijlagen van 5 januari 2016, reeds per fax ontvangen op 4 januari 2016.
2.4
De na te noemen minderjarige [de minderjarige1] heeft bij brief van 27 december 2015 haar mening met betrekking tot de zaak aan het hof kenbaar gemaakt.
2.5
De na te noemen minderjarige [de minderjarige2] heeft bij brief van 27 december 2015 aan het hof bericht dat hij zijn mening niet aan het hof kenbaar zal maken.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op donderdag 14 januari 2016 plaatsgevonden. Verschenen zijn de grootouders, bijgestaan door mr. Stoel, en de moeder, bijgestaan door mr. Broeksema.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het in 2007 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder zijn geboren de minderjarigen:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2001 in de gemeente [B] ;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2003 in de gemeente [B] ;
verder gezamenlijk ook te noemen: de kinderen of de kleinkinderen. De vader en de moeder zijn van rechtswege gezamenlijk met het gezag over de kinderen belast.
3.2
Na onderzoek door de raad, waarvan rapporten zijn opgemaakt d.d. 27 maart 2013 en 25 februari 2014, heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorgregeling met de kinderen afgewezen.
3.3
Bij inleidend verzoekschrift van 19 januari 2015, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 20 januari 2015, hebben de grootouders de rechtbank, voor zover hier van belang, verzocht tussen hen en de kleinkinderen een opbouwende omgangsregeling vast te stellen als opgenomen in punt 9 van het verzoekschrift dan wel een omgangsregeling tussen de grootouders en de kleinkinderen vast te stellen als de rechtbank vermeent te moeten doen, onder oplegging van een dwangsom van € 250,- per keer en met een maximum van
€ 10.000,-, dan wel met een dwangsom per keer en een maximum als door de rechtbank te bepalen voor elke keer dat de moeder de vast te stellen omgangsregeling niet nakomt.
3.4
Bij de (herstelde) beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank de grootouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hen en de kleinkinderen wegens het ontbreken van een nauwe persoonlijke betrekking. De rechtbank heeft de proceskosten in die zin gecompenseerd dat de grootouders, de vader en de moeder ieder de eigen kosten dragen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Ingevolge lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
4.2
Het hof stelt voorop dat de grootouders in hun verzoek kunnen worden ontvangen indien zij voldoende concrete omstandigheden stellen voor het bestaan van gezinsleven (family life) als bedoeld in artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarvoor is het biologisch grootouderschap op zichzelf ontoereikend en komt het aan op de vraag of sprake is van bijkomende omstandigheden waaruit voortvloeit dat een zo nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en de kleinkinderen bestaat dat een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling gerechtvaardigd is.
4.3
De grootouders hebben in dit verband aangevoerd dat sprake is geweest van een intensief contact met de kleinkinderen, dat zij veelvuldig hebben opgepast op de kleinkinderen en dat met name de grootmoeder actief betrokken was bij de opvoeding en verzorging van [de minderjarige1] .
4.4
De moeder erkent dat er regelmatig contact tussen de grootouders en de kleinkinderen is geweest, maar stelt dat dit een normaal contact tussen grootouders en kleinkinderen betrof. De grootouders pasten volgens de moeder wel eens op, maar van een actieve betrokkenheid bij de opvoeding was geen sprake.
4.5
Het hof is van oordeel dat op grond van de door de grootouders genoemde feiten en omstandigheden, welke door de moeder grotendeels zijn betwist, geconcludeerd moet worden dat geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en de kleinkinderen. Niet vast is komen te staan dat de contacten tussen de grootouders en de kleinkinderen anders zijn geweest dan gebruikelijke, in het dagelijks verkeer plaatsvindende contacten tussen grootouders en kleinkinderen. De door de grootouders overgelegde foto’s, waarop de kleinkinderen zijn te zien met de grootouders, acht het hof onvoldoende om dit aan te tonen. Deze foto's tonen aan dat er contact is geweest tussen de grootouders en de kleinkinderen, en dat bezoeken van de kleinkinderen aan de grootouders hebben plaatsgevonden. Dat wordt door de moeder echter ook niet betwist. Tot 2003 woonden de grootouders nabij het gezin, de achtertuinen grensden aan elkaar. Vast staat dat de grootouders en met name de grootmoeder in die periode regelmatig contact hadden met de kleinkinderen. Wat echter niet vast is komen te staan is dat dit contact tussen de grootouders en de kleinkinderen zodanig was dat de grootouders een substantieel deel van de verzorging en opvoeding van de kleinkinderen voor hun rekening hebben genomen of dat sprake was van een zodanig structurele en intensieve oppasregeling dat deze het gebruikelijke contact tussen grootouders en kleinkinderen oversteeg. De grootouders hebben weliswaar nog aantekeningen uit de agenda van de grootmoeder overgelegd waaruit volgens hen blijkt dat de grootmoeder na de geboorte van [de minderjarige1] een grote rol in haar verzorging en opvoeding heeft gespeeld, maar deze aantekeningen zien op de periode vlak na [de minderjarige1] geboorte en het hof acht het niet ongebruikelijk dat grootouders na een geboorte tijdelijk intensiever bij het gezin van hun kinderen betrokken zijn dan anders het geval is. In 2003 zijn de grootouders in [A] gaan wonen en zagen zij de kleinkinderen nog regelmatig, tijdens bezoeken over en weer. Nadat de vader en de moeder uit elkaar zijn gegaan, is het contact tussen de grootouders en de kleinkinderen steeds minder geworden en de laatste jaren, toen ook het contact tussen de vader en de kinderen is verbroken, is er nog maar sporadisch contact geweest tussen de grootouders en de kleinkinderen. Het hof is met de grootouders van oordeel dat hun contactbreuk met de kleinkinderen van de laatste jaren, die parallel liep met de contactbreuk van de vader met zijn kinderen, niet zonder meer tot de conclusie kan leiden dat geen sprake (meer) is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hen en de kleinkinderen, echter het hof acht de contacten tussen de grootouders en de kleinkinderen ook in de periode daarvoor niet zodanig bijzonder dat gesproken kan worden van een nauwe persoonlijke betrekking.
4.6
Op grond van het vorenstaande kunnen de grootouders niet worden ontvangen in hun verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling met de kleinkinderen wegens het ontbreken van een nauwe persoonlijke betrekking. De beschikking waarvan beroep zal in zoverre worden bekrachtigd.
4.7
Het hof zal de (herstelde) beschikking waarvan beroep ook bekrachtigen voor zover daarbij de proceskosten zijn gecompenseerd. Ook de kosten van het geding in hoger beroep zal het hof compenseren, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt.
De slotsom
4.8
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof zal beslissen als na te melden.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 12 juni 2015, hersteld bij beschikking van 26 juni 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W. Beversluis, mr. J.G. Idsardi en mr. M.A.L.M. Willems en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 9 februari 2016 in bijzijn van de griffier.