ECLI:NL:GHARL:2016:10316

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
WAHV 200.160.282
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beslissing kantonrechter en niet-ontvankelijk verklaring beroep tegen beslissing officier van justitie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2016, gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 15 oktober 2014. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had beroep ingesteld tegen een beslissing van de officier van justitie. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 26 augustus 2016 reeds een deel van de zaak behandeld. Tijdens de zitting op 7 december 2016 is de zaak verder besproken. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat het beroepschrift niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. Volgens de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) dient een beroepschrift binnen zes weken na verzending van de beslissing van de officier van justitie te worden ingediend. In dit geval was de beslissing op 7 oktober 2013 verzonden, waardoor de termijn op 18 november 2013 eindigde. Het beroepschrift was echter pas op 20 november 2013 ingediend, wat betekent dat het niet tijdig was. Het hof heeft vastgesteld dat er geen verschoonbare redenen zijn voor deze termijnoverschrijding, en heeft het beroep van de betrokkene daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigd, maar de vraag of de kosten van rechtsbijstand vergoed moeten worden, is aan de orde gekomen. Het hof oordeelt dat de werkzaamheden van de gemachtigde niet redelijkerwijs het belang van de betrokkene hebben gediend, aangezien er geen communicatie met de betrokkene heeft plaatsgevonden. Hierdoor zijn er geen kosten van rechtsbijstand die voor vergoeding in aanmerking komen. Het hof heeft het verzoek tot vergoeding van proceskosten afgewezen. De uiteindelijke beslissing van het hof is dat de beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard, en het verzoek tot vergoeding van kosten wordt afgewezen.

Uitspraak

WAHV 200.160.282
21 december 2016
CJIB 173575996
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 15 oktober 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde] ,
h.o.d.n. [naam 1] , te [plaats] .

Het tussenarrest

De inhoud van het tussenarrest van 26 augustus 2016 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

De zaak is behandeld ter zitting van 7 december 2016. Namens de betrokkene is verschenen [naam 2] , werkzaam bij [naam 1] , voornoemd. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. H. de Ruijter.

Beoordeling

1. Gelet op hetgeen in het tussenarrest van 26 augustus 2016 is overwogen, zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen.
2. Ter beoordeling van het hof staat vervolgens het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.
3. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat dit beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie niet binnen de daartoe gestelde termijn is ingediend.
4. Ingevolge het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van de WAHV in verbinding met de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de beslissing van de officier van justitie aan de betrokkene is toegezonden.
5. Deze beroepstermijn betreft een voorschrift van openbare orde waaraan het hof in hoger beroep ambtshalve dient te toetsen.
6. De beslissing van de officier van justitie is blijkens de stukken op 7 oktober 2013 aan de betrokkene toegezonden. De beroepstermijn eindigde derhalve op 18 november 2013. Het beroepschrift is gedateerd 20 november 2013 en het is op diezelfde datum per faxbericht door de CVOM ontvangen. Het beroep is dus niet tijdig ingesteld. Aangezien niet gesteld of gebleken is dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, zal het hof het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren.
7. Omdat de beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd, is vervolgens de vraag aan de orde of termen aanwezig zijn voor toewijzing van het verzoek om de in hoger beroep door de betrokkene gemaakte kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te vergoeden. Het hof kan een partij veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het hoger beroep, het beroep bij de kantonrechter en het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd in verband met de klacht van de gemachtigde van de betrokkene dat hij niet behoorlijk is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter. De gemachtigde van de betrokkene is ter zitting van het hof verschenen, waar hij verbaasd reageerde op de stelling van de gemachtigde van de advocaat-generaal, onder verwijzing naar diens verweerschrift, dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie te laat is ingediend en dat niet gesteld is dat dit verschoonbaar kan worden geacht. De gemachtigde van de betrokkene stelde vervolgens dat dergelijke redenen hem ook niet bekend zijn en verzocht om aanhouding van het onderzoek ter zitting, om een en ander met de betrokkene te kunnen bespreken. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat gebleken is dat de gemachtigde op geen enkel moment in de procedure met de betrokkene heeft gesproken, terwijl dat gelet op het vorenstaande wel voor de hand zou hebben gelegen, alsmede dat het, mede in het licht van zijn klacht dat niet is gehoord, op zijn weg had gelegen om hierover met de betrokkene te spreken en hem zonodig mee te nemen naar de zitting van het hof. Gelet daarop kan de wijze waarop de gemachtigde heeft geprocedeerd niet redelijkerwijs geacht worden het belang van de betrokkene te dienen. Dit belang was hier immers (vooreerst) gelegen in het ontvankelijk doen zijn van het beroep. Ook bij een uiterst terughoudende toetsing, kunnen de door de gemachtigde verrichte werkzaamheden niet redelijkerwijs geacht worden hierop gericht te zijn geweest. Aldus is niet gebleken van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand die de betrokkene redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarom zal het hof het verzoek tot vergoeding van proceskosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Verdoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.