ECLI:NL:GHARL:2016:10263

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
200.192.616/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag in het kader van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De vader was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die op 15 februari 2016 het gezag van beide ouders had beëindigd. De kinderen waren sinds 2006 uithuisgeplaatst en verbleven in een gezinshuis. Het hof overwoog dat de vader niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een aanvaardbare termijn te dragen. Het hof benadrukte dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat zij recht hebben op stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie. De vader had aangevoerd dat de kinderen zich goed ontwikkelden in het gezinshuis en dat er geen sprake was van een bedreiging voor hun ontwikkeling. Echter, het hof oordeelde dat de langdurige uithuisplaatsing en de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling onduidelijkheid en onrust veroorzaakten voor de kinderen. De moeder had geen hoger beroep ingesteld, maar gaf aan dat het belangrijk was voor de kinderen om te weten dat zij in het pleeggezin konden blijven wonen. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en benadrukte dat de beëindiging van het gezag niet betekende dat de vader geen rol meer zou spelen in het leven van de kinderen. De GI werd aangespoord om de communicatie met de ouders te verbeteren, zodat zij beter geïnformeerd zouden worden over het welzijn van hun kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.192.616
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 405377)
beschikking van 20 december 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.H.F.L. Rademakers te Dongen,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de moeder,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI,
en
[belanghebbenden],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de gezinshuisouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 februari 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het beroepschrift is ingekomen op 12 mei 2016. De raad heeft geen verweerschrift ingediend.
2.2
De hierna nader te noemen minderjarige [kind 1] en [kind 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 22 november 2016 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De moeder is in persoon verschenen.
Namens de raad is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen. Namens de GI is [vertegenwoordiger van de stichting], jeugdbeschermer, verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het huwelijk van de vader en de moeder zijn geboren:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats], en
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats],
gezamenlijk verder te noemen de kinderen.
De tweelingzus van [kind 1], [kind 3] genaamd, is op [geboortedatum] 2003 overleden.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Het huwelijk van de vader en de moeder is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Utrecht van 26 juli 2006 in de registers van de burgerlijke stand op 18 september 2006.
3.3
De moeder heeft naast deze kinderen een dochter uit een andere relatie, genaamd [kind 4], geboren op [geboortedatum] 2007. Zij is sedert 12 februari 2007 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst.
De vader heeft uit een andere relatie eveneens een dochter van tweeënhalf jaar oud. Hij heeft daarnaast ook een zoon die is overleden.
3.4
Bij beschikking van 7 juli 2005 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht, op verzoek van de raad, de kinderen onder toezicht gesteld van (destijds) de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, namens wie de maatregel is uitgevoerd door de GI, sedert 1 januari 2015 geheel zelfstandig, voor de duur van een jaar. De termijn van de ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 juni 2015 tot 7 juli 2016.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Utrecht van 16 februari 2006 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd de kinderen uit huis te plaatsen. [kind 2] en [kind 1] zijn na hun uithuisplaatsing samen in een pleeggezin ondergebracht. Na een verblijf in een aantal pleeggezinnen en leefgroepen wonen ze thans beiden in het gezinshuis ValBiDam. [kind 1] vanaf 2011 en [kind 2] sinds juli 2013. De machtiging uithuisplaatsing is voor beide kinderen laatstelijk verlengd bij voormelde beschikking van de kinderrechter van 30 juni 2015 tot 7 juli 2016.
3.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 15 februari 2016 heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de vader en de moeder over beide kinderen beëindigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de raad niet-ontvankelijk te verklaren in de verzoeken tot beëindiging van het ouderlijk gezag en tot benoeming van de GI tot voogd over de kinderen, althans deze verzoeken af te wijzen.
4.2
De raad voert verweer.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouder(s) de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat – gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie – niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.4
De vader stelt dat niet is voldaan aan het criterium van artikel 1:266 lid 1 sub a BW, in die zin dat dit criterium door de rechtbank veel te ruim is uitgelegd. De rechtbank heeft een verkeerde maatstaf gehanteerd door te overwegen dat de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van het kind aanvaardbaar te achten termijn. De kinderen zijn al ongeveer tien jaar lang uithuisgeplaatst en er wordt niet gewerkt aan terugkeer van de kinderen naar de vader of de moeder. De vader accepteert de pleeggezinplaatsing maar wil de mogelijkheid openhouden dat hij ooit nog zelf voor de kinderen kan zorgen. De kinderen ontwikkelen zich optimaal in het gezinshuis en daarom is geen sprake van enige bedreiging. De vader gebruikt zijn gezag op een goede manier. Hij verleent zijn medewerking en geeft toestemming indien dat nodig is en hij trekt niet aan de kinderen. Hij kan de beëindiging van het ouderlijk gezag emotioneel niet accepteren.
De kinderen hebben volgens de vader weliswaar behoefte aan duidelijkheid over waar zij de komende jaren zullen opgroeien en verblijven, maar zij zullen in de beëindiging van het gezag een diskwalificatie van hun ouders zien. Het belang bij een zo positief mogelijk ouderbeeld weegt volgens de vader zwaarder dan het belang bij duidelijkheid over hun opvoedingssituatie de komende jaren. Mogelijk zullen de kinderen door de beëindiging van het gezag van hun ouders gaan vervreemden. De laatste maanden heeft hij al gemerkt dat hij niet meer wordt geïnformeerd over de kinderen. Door de jaarlijkse verlengingen van de machtiging uithuisplaatsing binnen de maatregel van de ondertoezichtstelling kan voldoende aan de behoefte aan duidelijkheid tegemoet gekomen worden.
5.5
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld dat zij geen hoger beroep tegen de door de vader bestreden beschikking heeft ingesteld, hoewel zij het niet eens was met de benoeming van de GI tot voogd. Het is belangrijk voor de kinderen dat ze weten dat ze tot hun achttiende kunnen blijven wonen in dit pleeggezin. De moeder heeft gemerkt dat de procedures spanningen veroorzaken bij [kind 1]. Ook zij wordt door de GI niet voorzien van informatie over de kinderen, maar dat is al jaren de situatie en dat is de laatste maanden dus niet ineens veranderd. Zij krijgt de informatie over de kinderen gelukkig wel rechtstreeks van de pleegouders.
5.6
De vertegenwoordiger van de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij waarneemt voor de collega die is aangesteld als voogd over de kinderen. De GI stelt dat de beëindiging van het gezag nodig is in het kader van het scheppen van duidelijkheid voor de kinderen over hun verblijfplaats. Voor de kinderen is het belangrijk op om te weten dat zij mogen opgroeien in het pleeggezin en dat zij ouders hebben die van hun houden en betrokken zijn, ook al hebben die ouders geen gezag.
De vertegenwoordiger van de GI heeft getracht ter voorbereiding informatie over [kind 1] en [kind 2] te achterhalen, maar dat bleek niet mogelijk. Het bevreemdt haar te horen dat de ouders de afgelopen periode niet van informatie zijn voorzien. Juist bij een beëindiging van het gezag is het heel belangrijk dat de ouders zich serieus genomen voelen en goed worden geïnformeerd. Zij zegt daarom toe dat zij op zeer korte termijn met haar teammanager zal terugkoppelen dat zij tijdens de mondelinge behandeling heeft vernomen dat de ouders onvoldoende worden geïnformeerd via de GI zodat dit zo snel mogelijk kan worden verbeterd.
5.7
De raad voert verweer en wijst op het onderzoek dat in 2015 is verricht en dat heeft geleid tot het verzoek beëindiging van het ouderlijk gezag. Voor de kinderen is het echter van groot belang dat hun toekomstperspectief duidelijk is. Bij de vader leeft een verlangen dat de kinderen ooit weer bij hem kunnen wonen en dat is voor de kinderen voelbaar en veroorzaakt onrust bij hen, ook al spreekt de vader dat niet naar de kinderen uit. Daarnaast zullen een jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing ook onrust veroorzaken.
Het feit dat de ouders zeer betrokken zijn op de kinderen is van grote waarde voor de kinderen. De ouders moeten gehoord en gezien worden. De band die zij met de kinderen hebben die altijd zal blijven en moet ook een plaats hebben. Daarom is het van groot belang dat de ouders goed worden geïnformeerd door de GI.
5.8
Het hof oordeelt als volgt. De in artikel 1:266 lid 1 onderdeel a BW vermelde grond voor de maatregel tot gezagsbeëindiging is afgestemd op die voor de ondertoezichtstelling. Zij vormen elkaars spiegelbeeld. Indien duidelijk is dat de ouders niet (weer) de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding kunnen dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, kan de rechter het gezag van de ouders beëindigen. De ondertoezichtstelling daarentegen kan alleen worden uitgesproken indien de verwachting is gerechtvaardigd dat de ouders wel in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen voormelde termijn (weer) te dragen. Volgens de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2008/2009, 32 015, nr. 3, p. 9, verder: MvT) zal het bij een uithuisplaatsing die langer duurt, steeds lastiger worden te motiveren waarom de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding (weer) kunnen dragen. Verlengingen van een ondertoezichtstelling zonder perspectief op terugplaatsing bij de ouders zijn derhalve niet meer mogelijk, aldus de MvT.
5.9
Volgens de MvT (p. 34) is bij de maatregel tot gezagsbeëindiging, net als bij die van de ondertoezichtstelling, het ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling, over de vraag in welk gezin hij verder zal opgroeien. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, hangt af van zijn leeftijd en ontwikkeling. Het spreekt voor zich, aldus de wetgever, dat een zich over jaren uitstrekkende verlenging van de ondertoezichtstelling daar niet bij aansluit. De toepassing van dit uitgangspunt vereist maatwerk en precieze termijnen zijn niet te geven. Wel kunnen volgens de wetgever de volgende factoren worden genoemd die van belang zijn bij de afweging of een gezagsbeëindigende maatregel is aangewezen indien een minderjarige in een pleeggezin is geplaatst:
a. het pleegkind moet zich daar, indien mogelijk, volledig en harmonieus kunnen ontwikkelen. Met het oog hierop, in het bijzonder wanneer het op zeer jeugdige leeftijd in een perspectief biedend pleeggezin is geplaatst, dient duidelijkheid te bestaan over het opvoedings- en ontwikkelingsperspectief van het kind;
b. als thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort, blijft bij een jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onzekerheid over het opvoedingsperspectief voortduren. Verlenging over een reeks van jaren is daarbij in beginsel geen juiste maatregel;
c. in die gevallen dient aan het belang van het kind bij continuïteit van de opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces zwaarwegende betekenis te worden toegekend;
d. de enkele bereidheid van de ouder met gezag zich niet te verzetten tegen de
uithuisplaatsing van het kind mag niet doorslaggevend zijn bij de beoordeling van het
verzoek tot beëindiging van het gezag.
5.1
Het hof is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] binnen een voor hun persoon en ontwikkeling aanvaardbaar te achten termijn te dragen en dat beëindiging van het gezag in het belang van de beide kinderen is. De kinderen wonen sinds 2006 niet meer bij hun ouders. De vader heeft niet betwist dat hij nu en in de toekomst niet in staat is om de kinderen zelf te verzorgen en op te voeden. Ook is bekend dat de vader dat wel graag zou willen en daarmee legt hij mogelijk toch een emotionele druk bij de kinderen. Verder blijkt dat beide kinderen kampen met gedragsproblemen, maar zich goed ontwikkelen bij de gezinshuisouders. Beide kinderen zeggen dat zij behoefte hebben aan contact met de ouders. [kind 1] zou graag bij zijn vader willen wonen maar weet ook dat dat niet mogelijk is. Juist gezien hun situatie zijn [kind 1] en [kind 2] gebaat bij zoveel mogelijk stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie. Een zich over jaren uitstrekkende verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing sluit daarbij niet aan. Het is wettelijk voorgeschreven, nu [kind 1] en [kind 2] de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt, dat zij geïnformeerd worden omtrent verlengingen van beide maatregelen en daarover hun mening mogen geven. Dit veroorzaakt onzekerheid en onduidelijkheid en is daarom belastend voor ze. De moeder heeft geconstateerd dat de kinderen op dit moment al last hebben van spanning bij de behandeling van het jaarlijkse verzoek. Het belang van de kinderen dient te prevaleren boven het feit dat beëindiging van het gezag van de vader een inmenging in het gezinsleven van de vader en de kinderen vormt.
De vader vreest zijn rol als ouder te verliezen, maar een beëindiging van het gezag laat onverlet dat de vader een rol blijft spelen in het leven van de kinderen, dat hij betrokken blijft bij hun ontwikkeling en dat hij recht heeft op contact met hen. Indien het contact tussen de ouders en de kinderen ongewijzigd blijft of zelfs uitgebreid kan worden, zal hun ouderbeeld niet veranderen. Het hof passeert daarom het argument van de vader dat de kinderen een gezagsbeëindiging als een diskwalificatie van hun ouders zullen ervaren, omdat de kinderen aldus helemaal niets (hoeven te) merken van het feit dat de ouders geen gezag meer hebben.
5.11
Beide ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling verteld dat zij vanuit de GI niet van informatie over het welzijn en belangrijke aangelegenheden betreffende de kinderen worden voorzien. Het hof acht het van zeer groot belang dat de GI deze situatie op korte termijn verbetert en gaat er, gezien de toezeggingen van de vertegenwoordiger van de GI ter zitting vanuit dat deze verbetering spoedig merkbaar zal zijn.
5.12
Nu onbetwist is dat de kinderen in het pleeggezin moeten blijven wonen, de kinderen gezien hun problematiek en hun leeftijd een groot belang hebben bij het eindigen van de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing, is het hof van oordeel dat de bestreden beschikking op het punt van de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over de kinderen moet worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 februari 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.B. de Groot en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door de griffier, en is op 20 december 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.