ECLI:NL:GHARL:2016:10234

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
200.202.374/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheer mr. J.J. Beswerda

In deze zaak heeft verzoeker, [X], op 12 oktober 2016 een klacht ingediend tegen het Openbaar Ministerie wegens het uitblijven van een strafvervolging. Tijdens de behandeling van deze klacht door mr. J.J. Beswerda, raadsheer-commissaris, heeft verzoeker op 13 oktober 2016 een wrakingsverzoek ingediend. Dit verzoek is behandeld op 5 december 2016. Verzoeker heeft vier gronden aangevoerd voor zijn wrakingsverzoek, waaronder de vermeende vooringenomenheid van mr. Beswerda. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig is ingediend en dat verzoeker ontvankelijk is. Echter, de wrakingskamer oordeelt dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukt dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de punten die verzoeker heeft aangevoerd, niet de objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter opleveren. Het verzoek tot wraking is derhalve ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
wrakingskamer
rekestnummer: 200.202.374/01
klachtnummer: 15/0799

Beschikking d.d. 19 december 2016

In de zaak van:

[X] ,

wonende te [a-straat] 13,
[Z] ,
verzoeker in het wrakingsincident,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

mr. J.J. Beswerda, raadsheer in dit hof.

Het verloop van de procedure

Op 12 oktober 2016 is de zaak met klachtnummer 15/0799, inhoudende een klacht ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van [A] ter zake van het uitblijven van een strafvervolging tegen verzoeker, [X] , in raadkamer behandeld door mr. Beswerda als raadsheer-commissaris. Verzoeker en diens toenmalige advocaat is ter terechtzitting medegedeeld dat het hof in die zaak over acht weken uitspraak zou doen. Het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal d.d. 12 oktober 2016 bevindt zich bij de stukken.
Naar aanleiding van voornoemde behandeling heeft verzoeker met gebruikmaking van het digitale klachtenformulier van de rechtspraak op 13 oktober 2016 een klacht ingediend, op 26 oktober 2016 gevolgd door een aanvulling op deze klacht en een verzoek strekkende tot wraking van – naar het hof begrijpt – de behandelend raadsheer-commissaris. Alle drie de klachten bevinden zich bij de stukken.
Mr. Beswerda heeft schriftelijk medegedeeld dat hij niet in de wraking berust. Hij heeft bij die gelegenheid tevens kenbaar gemaakt dat bij hem niet de behoefte bestaat om op grond van artikel 515 van het Wetboek van Strafvordering te worden gehoord.
Het Openbaar Ministerie heeft bij monde van advocaat-generaal Den Hollander te kennen gegeven dat hij evenmin gebruik zal maken van de mogelijkheid om op het wrakingsverzoek te worden gehoord.
Het wrakingsverzoek is op 5 december 2016, in raadkamer, behandeld door de wrakingskamer. Verzoeker was hierbij aanwezig en heeft het wrakingsverzoek mondeling toegelicht.

De beoordeling van het verzoek

OntvankelijkheidHet verzoek is tijdig ingediend en de wrakingskamer acht verzoeker ook overigens ontvankelijk.
Gronden
Aan het wrakingsverzoek worden door verzoeker vier punten ten grondslag gelegd, die hem brengen tot de conclusie dat de raadsheer-commissaris vooringenomen is. Die vier punten houden in:
- het als een feit benoemen dat [A] verliefd zou zijn op verzoeker;
- het spreken over een onveilige omgeving voor voornoemde [A] ;
- het niet ingaan op zoekgeraakte stukken en
- de omstandigheid dat de raadsheer-commissaris zich slecht leek te hebben ingelezen in de zaak.
In raadkamer heeft verzoeker hieraan toegevoegd dat het proces-verbaal onvolledig is, nu er door de behandelend raadsheer uitgebreidere vragen zijn gesteld.
Standpunt verweerder
Mr. Beswerda heeft gemotiveerd uiteengezet dat voor verzoeker geen reden is om te veronderstellen dat er sprake is van vooringenomenheid bij de behandeling van de zaak.
Beoordeling
Bij de beoordeling van het verzoek stelt de wrakingskamer het volgende voorop.
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder
– voor zover hier van belang – recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken
procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
De wraking van mr. Beswerda is verzocht naar aanleiding van de behandeling van een zogenoemde artikel 12-klacht. In een dergelijke procedure kan een rechtstreeks belanghebbende schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof indien – onder meer – een strafbaar feit niet door het Openbaar Ministerie wordt vervolgd of de vervolging niet wordt voortgezet door het Openbaar Ministerie. Voor een juiste beoordeling van de vraag of (verdere) vervolging al dan niet dient plaats te vinden, ligt het in de rede om de relevante stukken uit het dossier voor te houden aan de betrokkenen. Hierbij kunnen allerlei thema’s aan de orde komen, die – uiteindelijk – in meer of mindere mate van belang blijken te zijn voor de duiding van, bijvoorbeeld, de in het dossier aanwezige verklaringen. Het proces-verbaal dat van een dergelijke, maar ook andere, zitting wordt opgemaakt, bevat een zakelijke weergave van hetgeen ter terechtzitting besproken is, voor zover dat relevant is voor de onderhavige zaak. In een proces-verbaal behoeft – in beginsel – niet letterlijk te worden weergegeven wat door betrokkenen tijdens de behandeling is verklaard.
Tegen deze achtergrond bezien, alsmede in aanmerking genomen dat uit de stukken blijkt dat het een zaak betreft waarin huiselijk geweld een rol zou spelen, is begrijpelijk dat bij de bespreking van de stukken thema’s zoals verliefdheid en een veilige omgeving aan de orde zijn gekomen. Daargelaten de vraag door wie deze thema’s aangesneden zijn, levert het enkel noemen of bespreken van deze onderwerpen in de gegeven omstandigheden niet een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter op. Dat vanuit verzoekers perspectief deze thema’s onvoldoende in het proces-verbaal zijn opgenomen, doet daar
– gelet op de functie en inhoud van een proces-verbaal – niet aan af.
Dat het – tijdelijk – ontbreken van stukken niet ter sprake is gekomen, kan allerlei redenen hebben. Het enkel niet noemen van deze stukken hoeft echter niet te duiden op vooringenomenheid bij de desbetreffende raadsheer. Evenmin kan uit deze omstandigheid, al dan niet in samenhang met de overige door verzoeker aangesneden punten, volgen dat de raadsheer het dossier niet kende, zoals verzoeker heeft gesteld.
Gelet op het voorgaande, kunnen de door verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegde punten niet de conclusie dragen dat bij de behandelend raadsheer sprake is geweest van vooringenomenheid, althans dat die schijn redelijkerwijs is gewekt. Nu ook overigens niet van feiten of omstandigheden is gebleken die blijk geven van enige vooringenomenheid en evenmin van feiten en omstandigheden die objectief gezien die schijn wekken, is het wrakingsverzoek ongegrond. Het verzoek moet derhalve worden afgewezen.

De beslissing

De wrakingskamer van het gerechtshof:
wijst af het verzoek tot wraking van mr. J.J. Beswerda.
Aldus gewezen door mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter, mr. J.H. Kuiper en mr. H. de Hek, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. J.E. van der Ploeg, griffier, en op 19 december 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.