5.5Het hof is echter van oordeel dat [verweerster] het verschil van inzicht binnen de RvB dat blijkt uit het gebrek aan eenheid naar buiten voorshands genoegzaam heeft onderbouwd met de volgende verklaringen:
a. de schriftelijke verklaring d.d. 4 april 2016 van [HR manager] , HR manager, die onder meer schrijft:
“Tijdens mijn overleggen met [verzoeker] werd er vaak kritiek gegeven over de afdelingen van de overige directieleden. [verzoeker] was niet tevreden over de operatie, de mensen die bij ons werken, was erg kritisch over Sales en voornamelijk over de onmogelijke targets en slechte afspraken die [directeur] heeft gemaakt. (…) [verzoeker] was er totaal niet mee eens met [directeur] over zijn manier van het aansturen van onze organisatie en het managen en coachen van mensen. (…) [verzoeker] vergeleek zijn geweldige stijl van leidinggeven met de stijl van [directeur] om te benadrukken hoe slecht de stijl van [directeur] is.(…) Ik kreeg regelmatig te horen hoe slecht financieel de organisatie er voor stond, hij liet mij de cijfers zien van afgelopen jaren en benadrukte dat we op deze manier binnenkort failliet zullen gaan. En dit was allemaal voornamelijk te wijten aan de slechte beslissingen van [directeur] , onmogelijke opdrachten voor de operatie en een overspannen organisatie. (…) Het afgelopen half jaar was [verzoeker] aan het vechten met ons allemaal. Hij was op zoek naar zijn medestanders en gebruikte medewerkers om zijn eigen gelijk te krijgen. De interne sfeer was verslechterd hierdoor. [verzoeker] was het niet eens met de koers van de organisatie (…), gebruikte alle manieren om zijn waarheid te benadrukken. Na een gezamenlijke meeting ging [verzoeker] bv. evalueren met enkele collega's. Tijdens zo'n evaluatie probeerde hij [directeur] in een slecht licht te zetten (…). Het feit dat hij onze eigen medewerkers ging benaderen en negatief beïnvloeden is n.m.m. de laatste druppel geweest.”
b. de ongedateerde schriftelijke verklaring van [operationeel directeur] , operationeel directeur, mede-aandeelhoudster en ex-partner van [directeur] , waarin onder meer staat:
“De sfeer was de laatste tijd niet al te goed. (…) Telkens had hij( [verzoeker] , hof)
opmerkingen over het bepaalde beleid. (…) In sommige overleggen kreeg ik de indruk dat hij een beetje iedereen in zijn eigen directe team probeerde op te stoken tegen de front office, de afdelingen waar [directeur] direct sturing aan gaf. (…) Ik heb regelmatig van mijn direct reports als van die van [verzoeker] de vraag gekregen of het nog wel goed gaat binnen de directie… zij kregen ook de indruk dat er een strijd gaande was tussen [directeur] en [verzoeker] . (…) Bijvoorbeeld [supermarkt 1] . Eerst was hij het eens met de aanpassing en toen wij de deal kregen begon hij weer op een negatieve wijze de deal en de besluiten van [directeur] binnen het bedrijf neer te zetten.”
c. de schriftelijke verklaring van 4 april 2016 van oud-directeur [oud-directeur] , die tijdens het kerstdiner op 19 december 2015 met [verzoeker] in gesprek raakte en daarover noteert:
“(…) raakte ik in gesprek met [verzoeker] die na het nuttigen van enkele alcoholische drankjes mij uitgebreid voorlichte over de financiele stand van zaken van de [verweerster] holding. Hierbij merkte hij op dat de omzet welliswaar veel hoger was dan in 2014 maar dat het netto resultaat slechter was dan het jaar daarvoor. Gaandeweg het gesprek gaf hij steeds meer zijn visie op het gevoerde beleid en het feit dat hij het hier niet mee eens was. Hij was van mening dat hij het bij het rechte eind had en dat [directeur] , in de samenwerking met [chief operational officer] , het bedrijf te weinig winstgevend maakte.”
d. de schriftelijke verklaring van 3 juni 2016 van [vertrouwenspersoon] , manager personeel- en salarisadministratie, tevens vertrouwenspersoon:
“Ik maak mij zorgen over het functioneren van de Raad van Bestuur, mij is opgevallen dat de onderlinge samenwerking om het netjes uit te drukken niet soepel verloopt. (…) dat het niet meer botert tussen de personen onderling is mij wel duidelijk geworden. (…) De laatste maanden is mijns inziens de samenwerking hierdoor tussen bijvoorbeeld de Operatie en de BackOffice onder zware druk komen te staan, waar wij schouder aan schouder moeten staan als organisatie heerst steeds meer het gevoel dat we als buldogs tegenover elkaar staan.”
e. de schriftelijke verklaring d.d. 2 juni 2016 van de commissarissen [voorzitter RvC] en [lid RvC 1] , waarin zij onder meer schrijven:
“Sinds medio 2015 (…) viel ondergetekenden op, dat het eensgezinde optreden van de heren [directeur] en [verzoeker] begon na te laten. Steeds vaker werd duidelijk, dat de heren [chief operational officer] en [directeur] over zaken anders dachten dan [verzoeker] . Als voorbeelden noemen wij de wijze van huisvesten van de medewerkers, het aanstellen van een compliance officer, de aanvaardbaarheid van de opgestelde begrotingen 2016 (…) ook de wijze van communiceren onderging een gedaantewisseling. De rustig en overdacht communicerende [verzoeker] werd een kritische, het werk van de medebestuursleden aanvallende en steeds in herhaling vallende CFO. (…)
De commissarissen onderling hebben vanaf medio 2015 bij elke vergadering gesproken over het (in toenemende mate) minder functioneren van [verzoeker] als lid van de Raad van Bestuur. In een vergadering van de Raad van Commissarissen is hem gevraagd of hij nog wel lekker in zijn vel zat en hoe het met hem en ging in het team van Bestuursleden. (…)
Tijdens de begrotingsvergadering van de Raad van Commissarissen van 14 en 15 december 2015 bleek dat [verzoeker] niet achter de begroting stond. Op een vraag van [lid RvC 2] waarom hij op de tribune zat en niet deelnam aan de discussies antwoordde hij uiterst kritisch met: "We zullen wel zien of de begroting uitkomt. Het verleden heeft aangetoond dat dat niet het geval is." Kortom, het ontbrak [verzoeker] aan geloof in de onder zijn verantwoordelijkheid en mede door hem opgestelde begroting. De leden van de RvC waren met stomheid geslagen. (…)”