ECLI:NL:GHARL:2016:1021

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
10 februari 2016
Zaaknummer
15/00594
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake legesheffing en proceskostenvergoeding na WOB-verzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde. De zaak betreft een geschil over leges die in rekening zijn gebracht voor het verstrekken van kopieën in het kader van een WOB-verzoek. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de leges van € 7, maar dit bezwaar werd door de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het te vroeg was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de vraag centraal stond of het beroep en bezwaar terecht niet-ontvankelijk waren verklaard.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de leges wel degelijk waren geheven door het bevoegde bestuursorgaan, maar dat de heffingsambtenaar de factuur niet aan een inhoudelijke beoordeling had onderworpen. Hierdoor was er sprake van een bevoegdheidsgebrek dat niet kon worden hersteld. Het Hof concludeerde dat het beroep van belanghebbende gegrond was en dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de heffingsambtenaar, en kende belanghebbende een proceskostenvergoeding toe van in totaal € 742, evenals de griffierechten van € 45 en € 123.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele afhandeling van bezwaren en de rol van de bevoegde bestuursorganen in de legesheffing. Het Hof bevestigde dat belanghebbende recht had op vergoeding van de proceskosten, aangezien het primaire besluit van de legesheffing was ingetrokken na het indienen van bezwaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00594
uitspraakdatum:
9 februari 2016
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te
[Z](hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 april 2015, nummer AWB 14/8017, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Voorst(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is ter zake van het verstrekken van kopieën in het kader van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid bestuur (WOB) een bedrag in rekening gebracht van € 7.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het in rekening gebrachte bedrag. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 november 2014 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar is ingediend voor de aanvang van de daarvoor gestelde termijn.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak van de heffingsambtenaar in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 23 april 2015 het beroep niet-ontvankelijk verklaard bij gebrek aan procesbelang.
1.4.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 1 mei 2015 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2015 te Arnhem. Partijen zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

2.Feiten

2.1.
Bij brief van 28 mei 2014 heeft belanghebbende de gemeente Voorst op grond van de WOB om toezending van enige stukken verzocht.
2.2.
Bij brief van 17 juni 2014 is namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst (hierna: het college) aan belanghebbende onder meer het volgende bericht:
“Wij hebben besloten de door u gevraagde informatie te verstrekken. Het betreft twintig kopieën van schriftelijke stukken.
Op grond van de Verordening op de heffing en invordering van leges 2014 gemeente Voorst bent u, voor het in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur aan u verstrekken van kopieën van schriftelijke stukken, leges verschuldigd. Het bedrag van de leges is € 7,00, namelijk twintig kopieën à € 0,35. Wij verzoeken u ons schriftelijk mee te delen of u de op uw verzoek betrekking hebbende kopieën wenst te ontvangen. Wij zullen u in dat geval een acceptgiro toesturen waarmee u de betaling van de leges kunt verrichten.”
2.3.
Bij brief van 24 juni 2014 heeft belanghebbende de gemeente Voorst bericht dat zij de desbetreffende stukken wenst te ontvangen.
2.4.
Bij factuur van 3 juli 2014 is ter zake van de “Informatie Wet openbaarheid van bestuur” een bedrag aan belanghebbende in rekening gebracht van € 7.
2.5.
Belanghebbende heeft op 8 juli 2014 het bedrag van € 7 betaald.
2.6.
Bij brief van 12 augustus 2014 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen het in rekening gebrachte bedrag van € 7. Daarin is tevens verzocht om een vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten.
2.7.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 november 2014 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar is ingediend voor de aanvang van de daarvoor gestelde termijn.
2.8.
De gemeente Voorst heeft op 6 november 2014 een creditnota ten bedrage van € 7 aan belanghebbende toegestuurd. Dit bedrag is op 7 november 2014 gerestitueerd.
2.9.
Bij faxbericht van 13 november 2014 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van 6 november 2014.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of het beroep en bezwaar terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vernietiging van de in rekening gebrachte leges en tot toekenning van een proceskostenvergoeding.
3.3.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Schriftelijke kennisgeving
4.1.
Artikel 6 van de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2014 (hierna: Legesverordening) van de gemeente Voorst luidt als volgt:
“De leges worden geheven door middel van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, dan wel door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige kenbaar gemaakt.”
4.2.
Het Hof is van oordeel dat de aan belanghebbende toegezonden factuur van 3 juli 2014 (zie 2.4), mede gelet op de vooraankondiging bij brief van 17 juni 2014 (zie 2.2), een schriftelijke kennisgeving betreft in de zin van artikel 6 van de Legesverordening, zodat daarmee leges zijn geheven. Het daartegen ingestelde bezwaar kan dus niet, zoals de heffingsambtenaar heeft gedaan, als prematuur bezwaar worden aangemerkt.
Bevoegdheidsgebrek
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de leges bij factuur van 3 juli 2014 niet door het daartoe bevoegde bestuursorgaan, de heffingsambtenaar, in rekening zijn gebracht, maar door het college. Een dergelijk bevoegdheidsgebrek vloeit niet voort uit schending van een vormvoorschrift. Daarom kan dit gebrek niet met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden gepasseerd (vgl. HR 24 december 2010, nr. 10/00154, ECLI:NL:HR:2010:BO0396).
4.4.
Dat hoeft echter niet zonder meer te leiden tot vernietiging van het besluit dat door het verkeerde bestuursorgaan is genomen. Een bevoegdheidsgebrek kan worden hersteld als het bevoegde orgaan, de heffingsambtenaar, het bestreden besluit op de voet van artikel 7:11 Awb aan een inhoudelijke beoordeling heeft onderworpen en uitspraak op het bezwaar gedaan (vgl. HR 24 december 2010, nr. 10/00154, ECLI:NL:HR:2010:BO0396). In het onderhavige geval heeft de heffingsambtenaar in zijn uitspraak op bezwaar van 6 november 2014 het bestreden besluit – de factuur van 3 juli 2014 – evenwel niet aan een inhoudelijke beoordeling onderworpen, zodat daarmee het bevoegdheidsgebrek niet is hersteld.
Processueel belang bij beroep
4.5.
Vaststaat dat de leges bij factuur van 3 juli 2014 zijn geheven door het college. Nu de creditnota van 6 november 2014 wat vormgeving betreft gelijk is aan de factuur van 3 juli 2014, het daarop vermelde bankrekeningnummer gelijk is aan de factuur van 3 juli 2014 en uit deze creditnota niet blijkt dat deze door een ander bestuursorgaan is verzonden, kan ervan worden uitgegaan dat deze creditnota ook door het college is verzonden. Het bestuursorgaan dat (onbevoegdelijk) het primaire besluit van de legesheffing heeft genomen, wordt geacht met deze creditnota dat besluit te hebben ingetrokken.
4.6.
Met deze intrekking is het processuele belang van belanghebbendes beroep bij de Rechtbank komen te ontvallen voor wat betreft de legesheffing. Een belang is evenwel nog steeds gelegen in de mogelijkheid dat de rechter een vergoeding voor de in bezwaar gemaakte proceskosten kan toekennen, te meer nu na het instellen van bezwaar het primaire besluit van de legesheffing is ingetrokken en een vergoeding van deze kosten derhalve in de rede ligt. De Rechtbank heeft het beroep derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Proceskosten bezwaar
4.7.
Na het instellen van bezwaar is het primaire besluit van de legesheffing ingetrokken. Belanghebbende komt derhalve op grond van artikel 7:15 Awb in aanmerking voor een vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Niet in geschil is dat de kosten zich beperken tot de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende dient derhalve gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

Het Hof vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 246 voor de bezwaarfase (1 punt voor bezwaarschrift, waarde per punt € 246, wegingsfactor 1), op € 248 voor de beroepsfase (1 punt voor beroepschrift, waarde per punt € 496, wegingsfactor 0,5), en op € 248 voor de hogerberoepsfase (1 punt voor hogerberoepschrift, waarde per punt € 496, wegingsfactor 0,5).

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar, voor zover daarin geen proceskosten zijn toegekend;
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 742 en
– gelast dat de heffingsambtenaar de door belanghebbende in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten van € 45 en € 123 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. J.J. Westerbaan, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 februari 2016.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 11 februari 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.