In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde. De zaak betreft een geschil over leges die in rekening zijn gebracht voor het verstrekken van kopieën in het kader van een WOB-verzoek. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de leges van € 7, maar dit bezwaar werd door de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het te vroeg was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de vraag centraal stond of het beroep en bezwaar terecht niet-ontvankelijk waren verklaard.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de leges wel degelijk waren geheven door het bevoegde bestuursorgaan, maar dat de heffingsambtenaar de factuur niet aan een inhoudelijke beoordeling had onderworpen. Hierdoor was er sprake van een bevoegdheidsgebrek dat niet kon worden hersteld. Het Hof concludeerde dat het beroep van belanghebbende gegrond was en dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de heffingsambtenaar, en kende belanghebbende een proceskostenvergoeding toe van in totaal € 742, evenals de griffierechten van € 45 en € 123.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele afhandeling van bezwaren en de rol van de bevoegde bestuursorganen in de legesheffing. Het Hof bevestigde dat belanghebbende recht had op vergoeding van de proceskosten, aangezien het primaire besluit van de legesheffing was ingetrokken na het indienen van bezwaar.