ECLI:NL:GHARL:2016:10170

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 december 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
21-002086-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en diefstal door voormalig penningmeester van een stichting met valse sleutel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 26 maart 2015. De verdachte, voormalig penningmeester van een stichting, werd beschuldigd van medeplegen van verduistering en diefstal met valse sleutel. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar voegde verbeteringen en aanvullingen toe aan de gronden van de uitspraak. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 21 maanden. De benadeelde partij, de stichting, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding opleverde. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige strafbare feiten die grote financiële schade en hinder voor anderen hebben veroorzaakt. De redelijke termijn van de procedure was overschreden, wat het hof in aanmerking nam bij de strafoplegging. De verdachte had geen herhaling van soortgelijke feiten gepleegd sinds de feiten, wat ook meegewogen werd in de beslissing.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002086-15
Uitspraak d.d.: 16 december 2016
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 26 maart 2015 met parketnummer 05-900322-11 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1970] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 december 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. G.J. Gerrits, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van de tenlastegelegde betrokkenheid bij de zaakdossiers 6, 11 en 12. Door de wijze van ten laste leggen en de gebruikte ‘en/of-formulering’ in die tenlastelegging stelt het hof vast dat sprake is van een impliciet cumulatieve wijze van ten laste leggen. Het hof is daarmee van oordeel dat sprake is van onherroepelijke deelvrijspraken van de zaakdossiers 6, 11 en 12 waartegen het integraal ingestelde beroep zich niet kan richten. Het hof zal verdachte daarom in zoverre partieel niet-ontvankelijk verklaren.

Verweer partiële nietigheid dagvaarding

Door de raadsman is ter zitting van het hof een preliminair verweer gevoerd strekkende tot nietigheid van de dagvaarding. Dit verweer is ter terechtzitting verworpen. De raadsman heeft zijn verweer bij pleidooi herhaald. Nu door de raadsman geen nieuwe argumenten zijn aangevoerd anders dan dat door het hof ten onrechte artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering in de weerlegging is betrokken, wordt het verweer op dezelfde gronden verworpen.

Geloofwaardigheid getuigenverklaringen

De door de raadsman ter zitting van het hof gestelde feiten en omstandigheden over de betrokkenheid van [betrokkene] in plaats van [verdachte] bij het verduisteren van het in zaakdossier 8 genoemde bedrag zijn naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Het enkele feit dat de getuige [getuige 1] bevriend zou zijn met [betrokkene] en daarom [verdachte] zou hebben genoemd als de bij dit feit betrokken persoon, is daartoe onvoldoende. [getuige 1] is in aanwezigheid van de raadsman gehoord bij de rechter-commissaris en heeft zijn bij de politie afgelegde verklaring bevestigd.
In verband met de betrouwbaarheid van getuige [getuige 2] stelt het hof vast dat [getuige 2] ter zitting van het hof is gehoord in aanwezigheid van de raadslieden van de aanwezige verdachten en daarbij in de kern zijn voor verdachte belastende verklaring bij de politie bevestigd.
Het hof heft ook overigens geen aanleiding om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van deze getuigen. Het verweer wordt verworpen.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof is van oordeel dat de eerste rechter voor het overige op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal het vonnis waarvan beroep met overneming en een enkele verbetering van die gronden worden bevestigd, behalve voor wat betreft de aan de verdachte opgelegde straf, de motivering daarvan en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Gezien het vorenstaande zal het vonnis waarvan beroep op die onderdelen worden vernietigd en zal in zoverre opnieuw worden rechtgedaan met de volgende verbeteringen en aanvullingen.

Zaakdossier 2

Uit de stukken blijkt dat de administratie bij [woningstichting] is weggehaald omdat het bedrag dat voor die administratie jaarlijks betaald moest worden, bovenmatig was. [1] Nu blijkt dat over een periode van dertien maanden een bedrag van €28.262,50 is betaald aan [bedrijf 1] . [2] In dat licht bezien had het op de weg van verdachte gelegen om een uitleg te geven waarom [bedrijf 1] recht had op een bedrag dat vele malen hoger was dan hetgeen [woningstichting] voor eenzelfde periode in rekening had gebracht. Evenals de rechtbank komt het hof tot een bewezenverklaring ten aanzien van dit zaakdossier van enig geldbedrag.
Het hof schrapt de volgende overweging in het vonnis.
“Nu verdachte wellicht wel wat werkzaamheden onder de vlag van [bedrijf 1] voor de [stichting] heeft gedaan, zal de rechtbank de precieze omvang van het verduisterde bedrag in het midden laten.”(bovenaan bladzijde 11 van het vonnis).

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden – dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduisteringen en diefstallen. De ernst en de duur van de feiten en de omvang van het verduisterde bedrag rechtvaardigen geen andere straf, ook niet na verloop van een aanzienlijke tijd, dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De stichting [stichting] behoorde de belangen te behartigen van individuele particulieren die juist hebben deelgenomen aan de constructie om het mogelijk te maken onderhoud te plegen aan hun woning.
Door nagenoeg al het geld van de stichting te verduisteren hebben verdachte en medeverdachten aan anderen grote financiële schade en hinder toegebracht en ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de woningbezitters mochten verwachten van verdachte en zijn rol in het bestuur van de stichting. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan.
Ten aanzien van de schending van de redelijke termijn merkt het hof het volgende op. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad volgt dat de redelijke termijn aanvangt op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaalde strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In dit geval is de redelijke termijn aangevangen op het moment van de doorzoeking in de woning van verdachte op 22 september 2011. Op 26 maart 2015 is het eindvonnis uitgesproken. In de tussentijd heeft een relatief complex en grootschalig onderzoek met meerdere verdachten plaatsgevonden en zijn op verzoek van de verdediging getuigen gehoord. De redelijke termijn is hierbij in eerste aanleg overschreden. Om die reden zal het hof hier rekening mee houden bij de strafoplegging.
Het hof ziet geen ruimte of aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De feiten zijn lang geleden gepleegd, gedurende een lange periode. In de tussentijd is niet gebleken van herhaling van soortgelijke strafbare feiten. In beginsel acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden op zijn plaats, maar gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal een straf worden opgelegd van de hierna aan te geven duur.

Vordering van de benadeelde partij [stichting]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 200.036,22. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 180.314,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Er zijn teveel onduidelijkheden betreft de omvang van de schade en de wijze waarop de civiele rechter inmiddels al dan niet onherroepelijke beslissingen heeft genomen. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 63, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraken van zaakdossiers 6, 11 en 12.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van straf, de strafmotivering en de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
A01.01.008 A4-multomap met opschrift 'belasting 2009' met o.a. [bank]
afschriften
A01.01.011 Document deurwaarder & ongeopende envelop Google
A03.01.001.001 A4-multomap ' [bedrijf 2] '
A03.01.001.002 A4-multomap 'belasting 2005'
A03.01.001.003 A4-multomap 'belasting 2006'
A03.01.001.004 A4-multomap 'belasting 2007'
A03.01.001.006 A4-multomap 'projecten'
A03.01.001.007 A4-multomap 'belasting 2008'
A03.01.001.009 Blauwe box
A03.01.001.011 A4-multomap ' [bedrijf 1] 2006'
A03.01.001.012 A4-multomap 'provisie'
A03.01.001.013 11-rings-showtas met documenten
A03.01.002 Notarisafrekening executieveiling [adres] en diverse omstreken
D10 Diverse papieren (bureau)
D11 Diverse papieren (woonkamer)
D13 Zwarte agenda
D2 Losse papieren

Vordering van de benadeelde partij [stichting]

Verklaart de benadeelde partij [stichting] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr. A.J. Smit en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van K. Elema, griffier,
en op 16 december 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.S. van Duurling is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 16 december 2016.
Tegenwoordig:
mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
mr. M. Nijhuis, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Een document inhoudende notulenvergadering [stichting] 30 januari 2007, p. 1028-1029.
2.Bankafschriften [stichting] p. 1078-1083 en bankafschriften [bedrijf 1] p. 1085-1090.