ECLI:NL:GHARL:2016:10133

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
14 december 2016
Zaaknummer
200.181.331
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van bankafschriften door executeur en mede-erfgenaam in nalatenschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een vordering van [appellant] tot afgifte van bankafschriften van de betaalrekening van de overleden erflaatster, [erflaatster]. De erflaatster is op [datum1] overleden en heeft bij testament [appellant] en [geïntimeerde] als erfgenamen benoemd. [geïntimeerde] is tevens benoemd tot executeur van de nalatenschap. Er zijn geschillen ontstaan tussen de twee erfgenamen over de afwikkeling van de nalatenschap. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld en vordert in het incident de afgifte van bankafschriften van de rekening van de erflaatster, die hij nodig heeft om zijn vorderingen te onderbouwen. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen en na een comparitie op 22 juni 2016 zijn partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident overgelegd.

Het hof oordeelt dat [appellant] rechtmatig belang heeft bij de gevraagde afgifte van de bankafschriften, omdat hij stelt dat [geïntimeerde] gelden heeft onttrokken aan de nalatenschap. Het hof wijst de vordering toe, maar zonder dwangsom, omdat niet is gebleken dat [geïntimeerde] niet vrijwillig aan de veroordeling zal voldoen. De zaak wordt verwezen naar de roldatum 21 februari 2017 voor een memorie van antwoord door [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.181.331
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen 279609)
arrest van 13 december 2016
in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [plaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. S.H. van Os,
tegen:
[geïntimeerde],
zowel privé, als in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van
[erflaatster] ,
wonende te [plaats2] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.A.W. Eskens.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 1 maart 2016 hier over. Ter uitvoering van dat arrest heeft op 22 juni 2016 een comparitie na aanbrengen plaatsgehad. Van deze comparitie is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis en incidentele vordering ex artikel 843a Rv,
- de memorie van antwoord in het incident.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing in het incident

2.1
Op [datum1] is [erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden. Zij heeft bij testament van 9 november 2005 [appellant] en [geïntimeerde] , die broer en zus zijn, tot en enige erfgenamen benoemd, ieder voor een gelijk deel. Zij heeft verder [geïntimeerde] tot executeur benoemd. [appellant] en [geïntimeerde] hebben de nalatenschap zuiver aanvaard. Tussen [appellant] en [geïntimeerde] zijn geschillen gerezen over de afwikkeling van de nalatenschap. [appellant] stelt, kort weergegeven, dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens erflaatster en daardoor ook jegens hem en gehouden is de schade die [appellant] heeft geleden aan hem te vergoeden. De rechtbank heeft in het in de hoofdzaak bestreden vonnis van 24 augustus 2015 de daarmee verband houdende vorderingen in conventie van [appellant] afgewezen en in reconventie voor recht verklaard dat de door [appellant] gelegde beslagen onrechtmatig zijn jegens [geïntimeerde] en deze opgeheven, telkens met compensatie van de proceskosten.
2.2
[appellant] vordert in het incident [geïntimeerde] te veroordelen tot afgifte van de bankafschriften van de betaalrekening op naam van erflaatster, nummer [bankrekeningnummer] , vanaf 12 december 2000 tot 1 mei 2007, binnen zes weken na betekening van het in dezen te wijzen arrest op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag waarop [geïntimeerde] daarmee in gebreke blijft.
2.3
[geïntimeerde] voert gemotiveerd verweer en concludeert dat het hof de incidentele vordering van [appellant] zal afwijzen, met veroordeling van hem in de kosten van het incident.
2.4
Artikel 843a Rv bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift en uittreksel van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking kan vorderen van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. De eis van bepaaldheid brengt onder meer mee dat met voldoende zekerheid moet kunnen worden vastgesteld dat het stuk waarvan inzage, afschrift of uittreksel wordt verlangd, bestaat. Het moet voldoende duidelijk zijn om welke bescheiden het gaat en om welke reden zij van belang zijn en dat de gevorderde inzage niet verder strekt dan noodzakelijk is.
Lid 4 van artikel 843a Rv geeft een uitzondering op dit recht, indien degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft aannemelijk maakt dat er gewichtige redenen zijn om niet aan die vordering te voldoen of indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd.
2.5
[appellant] stelt dat Rabobank heeft aangegeven hem de onder 3.1 vermelde gegevens op zijn daartoe strekkend verzoek niet te kunnen verschaffen en dat [geïntimeerde] als executeur de mogelijkheid heeft die bij de bank op te vragen. [appellant] stelt verder dat hij op basis van die afschriften de mogelijkheid heeft zijn eis te vermeerderen, dat hij (daarmee) een rechtmatig belang heeft bij zijn vordering in het incident, dat de bescheiden voldoende zijn bepaald en dat hij als erfgenaam en deelgenoot in de nalatenschap ook recht heeft op inzage.
2.6
[geïntimeerde] voert als verweer aan dat de vordering ontijdig is gedaan en tot grote vertraging van de procedure leidt, dat [appellant] niet uitlegt waarom hij zijn wens tot inzage niet eerder kenbaar heeft gemaakt en dat daarom zijn vordering in dit stadium van de procedure in strijd is met de regels van een behoorlijke rechtspleging. Daarnaast is de vordering overbodig omdat banken afschriften ouder dan zeven jaar niet meer kunnen produceren. [appellant] heeft ook geen rechtmatig belang bij zijn vordering; hij is blijkbaar uit op een ‘fishing expedition’, aldus [geïntimeerde] . Ten slotte voert [geïntimeerde] aan dat de door [appellant] bedoelde stukken niet tot haar beschikking staan of onder haar berusting zijn.
2.7
Het hof is van oordeel dat van strijd met de regels van een behoorlijke rechtspleging geen sprake is. Het staat [appellant] vrij deze incidentele vordering in dit stadium van de procedure te doen. De beoordeling van dit incident leidt niet tot onredelijke vertraging van de procedure.
2.8
Het hof oordeelt verder als volgt. [appellant] heeft als mede-erfgenaam rechtmatig belang bij afgifte van (kopieën van) afschriften van deze bankrekening gelet op zijn stelling dat [geïntimeerde] gelden aan het vermogen van erflaatster heeft onttrokken Ook al zijn deze afschriften thans niet onder berusting van [geïntimeerde] , zij is in haar hoedanigheid van executeur gehouden al het mogelijke te doen de beschikking te krijgen over deze afschriften of kopieën daarvan en deze af te geven aan [appellant] . Nu onzeker is of de gevorderde bescheiden nog bestaan en of de bank deze afschriften op haar verzoek nog ter beschikking kan stellen van [geïntimeerde] , veroordeelt het hof [geïntimeerde] tot afgifte van de gevorderde bankafschriften dan wel tot overlegging van een brief van de Rabobank aan [geïntimeerde] waaruit blijkt dat deze afgifte niet meer mogelijk is. Daarbij overweegt het hof dat [geïntimeerde] ook heeft aangegeven dat zij, voor zover nodig, in haar hoedanigheid van executeur uitdrukkelijk akkoord zal gaan (jegens de bank) met een verzoek van [appellant] ter verkrijging van die afschriften en dat [appellant] heeft aangeboden de kosten van afgifte voor zijn rekening te nemen.

3.De slotsom

3.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal de vordering in het incident worden toegewezen, met dien verstande dat het hof onvoldoende aanleiding ziet om na te noemen veroordeling te versterken met een dwangsom, nu niet gebleken is dat [geïntimeerde] niet vrijwillig aan de veroordeling zal voldoen.
3.2
Het hof zal de hoofdzaak naar de roldatum 21 februari 2017 verwijzen voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] . Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident:
bepaalt dat [geïntimeerde] uiterlijk zes weken na dagtekening van dit arrest aan [appellant] zal verstrekken alle opvolgende bankafschriften van de bankrekening op naam van [erflaatster] bij Rabobank, nummer [bankrekeningnummer] , over de periode vanaf 12 december 2000 tot 1 mei 2007 dan wel een brief van de Rabobank aan [geïntimeerde] waaruit blijkt dat deze afgifte niet meer mogelijk is;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de roldatum 21 februari 2017 voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde] ;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.L. van der Bel en M.H.H.A. Moes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 december 2016.