In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van de minderjarige [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die op 7 juni 2016 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] had uitgesproken. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds 2014 alleen het gezag heeft over [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die uit een eerder huwelijk zijn geboren. De moeder heeft in het verleden een relatie gehad met de heer [E], met wie zij een derde kind heeft, [de minderjarige3]. De raad voor de kinderbescherming heeft verzocht om ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] vanwege zorgen over de ontwikkeling van het kind, die ernstig zou zijn bedreigd door de situatie in het gezin.
Het hof heeft in zijn overwegingen de zorgen van de raad bevestigd, waarbij het heeft gewezen op de instabiliteit in de opvoedomgeving en de loyaliteitsproblematiek die bij de kinderen speelt. De moeder ontkent dat er sprake is van deze problematiek, maar het hof oordeelt dat de situatie ernstig is en dat er onvoldoende hulpverlening is voor de persoonlijke problematiek van de moeder. Het hof concludeert dat de gronden voor de ondertoezichtstelling ten tijde van de beschikking aanwezig waren en bevestigt de beslissing van de rechtbank. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.