ECLI:NL:GHARL:2016:10014

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
12 december 2016
Zaaknummer
200.197.078/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de persoonlijke problematiek van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van de minderjarige [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die op 7 juni 2016 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] had uitgesproken. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds 2014 alleen het gezag heeft over [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die uit een eerder huwelijk zijn geboren. De moeder heeft in het verleden een relatie gehad met de heer [E], met wie zij een derde kind heeft, [de minderjarige3]. De raad voor de kinderbescherming heeft verzocht om ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] vanwege zorgen over de ontwikkeling van het kind, die ernstig zou zijn bedreigd door de situatie in het gezin.

Het hof heeft in zijn overwegingen de zorgen van de raad bevestigd, waarbij het heeft gewezen op de instabiliteit in de opvoedomgeving en de loyaliteitsproblematiek die bij de kinderen speelt. De moeder ontkent dat er sprake is van deze problematiek, maar het hof oordeelt dat de situatie ernstig is en dat er onvoldoende hulpverlening is voor de persoonlijke problematiek van de moeder. Het hof concludeert dat de gronden voor de ondertoezichtstelling ten tijde van de beschikking aanwezig waren en bevestigt de beslissing van de rechtbank. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.197.078/01
(zaaknummer rechtbank C/16/416255 / JL RK 16-328)
beschikking van 8 december 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.J.A.M. Gloudi te Lelystad,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Midden Nederland,
locatie Lelystad,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instellingSamen Veilig Flevoland,
gevestigd te Almere,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 7 juni 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 4 augustus 2016;
- een brief van de raad van 2 september 2016, waarin de raad het hof bericht dat geen verweerschrift wordt ingediend, maar dat ter zitting (mondeling) verweer zal worden gevoerd;
- een journaalbericht van mr. Gloudi van 12 oktober 2016 met productie(s).
2.2
De na te noemen minderjarige [de minderjarige2] is op 10 november 2016 voorafgaand aan de zitting door een raadsheer-commissaris gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 10 november 2016 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is de heer [B] verschenen en namens de GI is de heer [C] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het in 2003 ontbonden huwelijk van de moeder en de heer [D] zijn geboren:
- [de minderjarige1] [in] 2000 (verder te noemen: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] [in] 2002 (verder te noemen: [de minderjarige2] ).
De moeder is sinds 2014 alleen met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] belast.
3.2
De moeder heeft onder meer van 2007 tot 2012 een relatie gehad en samengewoond met de heer [E] (verder te noemen: [E] ). Uit deze relatie is geboren:
- [de minderjarige3] , [in] 2007.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben geen contact met hun biologische vader [D] . Zij beschouwen [E] als hun vader en [de minderjarige1] is sinds augustus 2015 ook bij hem woonachtig. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] wonen bij de moeder.
3.2
De raad heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, op 30 mei 2016 verzocht om [de minderjarige2] onder toezicht te stellen van de GI voor de periode van een jaar.
3.3
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, [de minderjarige2] met ingang van 7 juni 2016 tot 7 juni 2017 onder toezicht gesteld van de GI. In het verleden heeft [de minderjarige2] twee keer eerder onder toezicht gestaan en is ook sprake geweest van een uithuisplaatsing.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] betreft en opnieuw beschikkende te bepalen dat er geen grond is voor het uitspreken van de gevraagde ondertoezichtstelling over [de minderjarige2] en (begrijpt het hof) het inleidend verzoek van de raad daartoe af te wijzen.
4.2
De raad heeft hiertegen ter zitting verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking naar het oordeel van het hof deugdelijk gemotiveerd dat en waarom in het onderhavige geval aan de gronden voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] is voldaan. Het hof is het, na eigen onderzoek, eens met de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne. Het hof overweegt in aanvulling daarop als volgt.
5.3
Uit het raadsrapport van 19 mei 2016 komt naar voren dat de gezinssystemen van de moeder al jaren bekend zijn bij de hulpverlening. In het gezin met [D] , als ook in het gezin met [E] , is bij herhaling sprake geweest van huiselijk geweld. De onderlinge verhoudingen tussen de moeder en (laatstelijk) [E] zijn ernstig verstoord geraakt, waardoor instabiliteit is ontstaan in de opvoedomgeving bij de moeder en [E] . Die situatie is nog onveranderd gespannen. Hoewel de moeder ontkent dat bij [de minderjarige2] sprake is van loyaliteitsproblematiek, komt uit het raadsrapport van 19 mei 2016 en uit de verklaringen van de zittingsvertegenwoordiger van de raad naar voren dat bij alle drie kinderen sprake is van een ernstige vorm van loyaliteitsproblematiek. Bij [de minderjarige2] uit zich dat doordat hij geen contact meer wil met [E] en zich vastklampt aan de moeder. [de minderjarige2] gaat de strijd die tussen de moeder en [E] wordt gevoerd uit de weg en kiest ervoor om bij de moeder te zijn. De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat [de minderjarige2] van slag raakt als door de IPT'er vragen worden gesteld over de gezinssituatie. Ook daaruit blijkt naar het oordeel van het hof dat [de minderjarige2] ernstig klem zit in de strijd tussen de moeder en [E] .
5.4
Uit het raadsrapport komt verder naar voren dat het persoonlijk functioneren van de moeder in gevaar komt. Dat haar draagkracht beperkt is, is blijkens het raadsrapport niet alleen een gevolg van de conflicten met [E] en zijn negatieve houding jegens haar, maar wordt ook veroorzaakt door haar persoonlijke problematiek. Het hof acht het naast alle andere zorgen die er zijn over het gezinssysteem van de moeder en [E] minstens zo zorgelijk dat tot op heden geen hulpverlening is ingezet voor deze persoonlijke problematiek van de moeder. De moeder stelt dat de thuisbegeleiding die zij vanuit [F] heeft afdoende is om met eventuele problematiek om te gaan, maar nu deze begeleiding volgens de GI vooral ziet op ondersteuning bij praktische zaken, is dat naar het oordeel van het hof niet het geval. De ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige2] is gelet op het vorenstaande niet alleen gelegen in de spanningsvolle situatie tussen de moeder en [E] , en het daarmee gepaard gaande loyaliteitsconflict bij [de minderjarige2] , maar ook in de persoonlijke problematiek van de moeder, waarvoor zij onvoldoende hulpverlening heeft.
5.5
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn en zal de bestreden beschikking daarom in zoverre bekrachtigen.

6.De beslissing

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 7 juni 2016 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, A.W. Beversluis en
M.P. den Hollander en is op 8 december 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.