Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle: C/08/172329 / FA RK 15-1286)
verzoeker in (het principaal) hoger beroep,
verweerder in (het incidenteel) hoger beroep,
verzoekster in (het incidenteel) hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s), ingekomen op 26 april
2016;
- een journaalbericht van mr. Bootsma van 28 september 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Dommerholt van 7 oktober 2016 met productie(s).
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
1. de partneralimentatie te bepalen op € 2.500,- per maand met ingang van 27 januari
2014 en in 2015 op € 1.875,- per maand;
2. de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2016 op nihil te stellen;
3. subsidiair te bepalen dat de man voor de periode van 1 januari 2016 tot 18 januari
2018 gehouden is om na ieder kwartaal binnen een maand opgave te doen aan de
vrouw van de naast zijn reguliere pensioeninkomsten eventueel genoten bijverdiensten
en gehouden is 30% van bedoelde inkomsten aan de vrouw te betalen binnen een
maand na afloop van ieder kwartaal;
4. te bepalen dat de man gerechtigd is het door hem betaalde bedrag aan lijfrentepremies
en kosten ad € 52.069,- inclusief rente te verrekenen dan wel in mindering te brengen
op de door hem verschuldigde onderhoudsbijdragen.
5.De motivering van de beslissing
27 januari 2014, omdat daartegen geen specifieke grief is gericht.
€ 10.854,- per maand. De vrouw betwist dat door tijdsverloop haar huwelijksgerelateerde behoefte is afgenomen. De rolverdeling die partijen tijdens het huwelijks hadden is volgens de vrouw na de scheiding voortgezet in die zin dat de vrouw nog steeds zorgt voor de kinderen en kleinkinderen van partijen, ook in financieel opzicht. Partijen zijn ruim 35 jaar gehuwd geweest en zij was ten tijde van de scheiding 59 jaar. Vanwege haar leeftijd en gezondheidsredenen was de vrouw in 2004 niet meer in staat om in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
€ 2.800,- bruto per maand.
De draagkracht van de man
€ 1.019,- bruto per maand beschikbaar heeft voor partneralimentatie. Het hof begrijpt het standpunt van de man, mede gelet op de wijze waarop het petitum is geformuleerd, aldus dat hij voor de jaren 2014 en 2015 ermee in kan stemmen dat rekening wordt gehouden met zijn bijverdiensten. De man heeft kort gezegd zijn inkomen in 2014 aldus toegelicht (onder meer in de brief van 5 februari 2015 en daarbij behorende producties 13 en 14) dat hij in 2014 naast voormeld pensioen winst uit onderneming heeft gehad van € 284.681,- en een rendement uit vermogen van € 16.285,-. Gelet daarop gaat het hof ervan uit dat de draagkracht van de man in 2014 toereikend is om in de behoeftigheid van de vrouw van
€ 2.800,- bruto per maand te voorzien. De man heeft naar het oordeel van het hof de hoogte van zijn bijverdiensten in 2015 onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat er daarom vanuit dat de draagkracht van de man ook in 2015 voldoende is om te voorzien in de behoeftigheid van de vrouw. Het hof zal hierom de door de man aan de vrouw verschuldigde partneralimentatie met ingang van 27 januari 2014 tot 1 januari 2016 bepalen op € 2.800,- bruto per maand. Voor het maken van een jusvergelijking zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende gegevens beschikbaar.