ECLI:NL:GHARL:2016:10002

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
12 december 2016
Zaaknummer
200.187.977/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van omgangsregeling en ontzegging van omgang tussen vader en minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kinderen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Pieters, had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 22 december 2015 te vernietigen, waarin was geoordeeld dat een zorgregeling tussen hem en de kinderen niet in hun belang was. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.A. Jeuring, heeft het verzoek van de vader bestreden en verzocht om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader psychische problemen heeft en dat de omgang met de kinderen in het verleden schadelijk is geweest voor hun emotionele welzijn. De rechtbank had eerder geadviseerd om geen omgangsregeling vast te stellen, en het hof heeft deze conclusie bevestigd. Het hof oordeelde dat de vader eerst aan zijn persoonlijke problematiek moet werken voordat er weer omgang kan plaatsvinden. De kinderen hebben expliciet aangegeven geen contact met de vader te willen, mede door zijn kwetsende gedrag. Het hof heeft daarom besloten dat er geen omgang zal zijn tussen de vader en de minderjarigen, en heeft de beschikking van de rechtbank gewijzigd.

De beslissing van het hof is genomen met het oog op de zwaarwegende belangen van de kinderen, die behoefte hebben aan rust en stabiliteit in hun leven. Het hof heeft de vader de mogelijkheid tot omgang ontzegd, totdat hij blijk geeft van inzicht in zijn problematiek en bereidheid om aan zichzelf te werken. De uitspraak benadrukt het belang van de emotionele veiligheid en ontwikkeling van de kinderen in het kader van ouderlijk gezag en omgang.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.187.977/01
(zaaknummer rechtbank C/18/144619 / FA RK 13-2623)
beschikking van 6 december 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Pieters te Sneek,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.A. Jeuring te Zuidhorn.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 december 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 22 maart 2016;
- een brief met productie(s) van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad);
- een journaalbericht met productie(s) van mr. Pieters van 4 april 2016;
- een journaalbericht met productie(s) van mr. Pieters van 13 april 2016;
- een journaalbericht met productie(s) van mr. Pieters van 21 april 2016;
- het verweerschrift.
2.2
De hierna genoemde minderjarigen [de minderjarige2] en [de minderjarige1] zijn door het hof in de gelegenheid gesteld hun mening te geven over de zaak. Het hof heeft de desbetreffende schriftelijke reacties van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] ter zitting voorgelezen aan partijen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 7 november 2016 plaatsgevonden. De moeder is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Jeuring. De vader heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Pieters.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het tussen partijen [in] 2001 te [C] gesloten huwelijk zijn de navolgende thans nog minderjarige kinderen geboren, waarover partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2002 in de gemeente [D] (hierna: [de minderjarige1] )
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2004 in de gemeente [D] (hierna: [de minderjarige2] ) en;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2005 in de gemeente [D] (hierna: [de minderjarige3] ).
3.2
Bij beschikking van 9 juni 2009 heeft de rechtbank Groningen de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 25 juni 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor het huwelijk van partijen is ontbonden.
3.3
Bij beschikking van 4 augustus 2009 is het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder bepaald en is een zorgregeling vastgesteld inhoudend dat de kinderen bij de vader zijn twee weekenden per drie weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, alsmede een deel van de schoolvakanties en feestdagen, in onderling overleg tussen partijen te bepalen.
3.4
Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 14 november 2013, heeft de moeder verzocht:
I. de moeder toestemming te verlenen om de omgangsregeling op te schorten in
afwachting van het advies van de raad;
II. de beschikking van de rechtbank van 4 augustus 2009 te wijzigen en te bepalen dat
een zorgregeling zal gelden inhoudend dat de vader gerechtigd is de kinderen bij zich
te hebben één weekend per twee weekenden van vrijdagmiddag 18.00 uur tot
zondagavond 18.00 uur, waarbij de vader de kinderen zal halen en de moeder de
kinderen weer bij de vader zal ophalen, met instandhouding van de contactregeling
zoals deze geldt voor de (school)vakanties en feestdagen;
III.
primairde minderjarige [de minderjarige1] te doen horen ondanks dat zij elf jaar oud is en
subsidiair, voor zover de rechtbank van oordeel is dat zij daarvoor te jong is, een
bijzondere curator voor haar te benoemen die de belangen van [de minderjarige1] zal behartigen.
3.5
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 24 december 2013 is de omgangsregeling opgeschort in afwachting van de beslissing in de bodemprocedure.
3.6
Namens de vader is in de bodemprocedure op 30 januari 2014 een verweerschrift ingediend waarin primair is verzocht de oorspronkelijke omgangsregeling te laten herleven onder afwijzing van de verzoeken van de moeder, subsidiair de omgangsregeling te laten herleven met behulp van een ONS-traject (Ouderschap na Scheiding).
3.7
Bij (tussen)beschikking van 4 maart 2014 heeft de rechtbank onder aanhouding van iedere verdere beslissing een voorlopige omgangsregeling vastgesteld en partijen opgedragen de rechtbank uiterlijk op 1 juli 2014 nader te informeren over het verloop van het door hen bij [E] (hierna: [E] ) ingezette traject. De voorlopige omgangsregeling houdt in dat de kinderen met ingang van het weekend van 8/9 februari 2014 één weekend per veertien dagen bij de vader verblijven van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur, waarbij de vader de kinderen bij moeder ophaalt en de moeder de kinderen weer bij de vader ophaalt.
3.8
Bij (tussen)beschikking van 29 juli 2014 heeft de rechtbank het (aanvullend) verzoek van de vader om een dwangsom te verbinden aan de voorlopige omgangsregeling afgewezen en bepaald dat partijen het traject bij [E] dienen te continueren. Daarbij is iedere verdere beslissing aangehouden en is bepaald dat partijen de rechtbank uiterlijk op 28 oktober 2014 nader dienen te informeren. [E] heeft het traject afgesloten met conclusie, kort gezegd, dat het niet is gelukt het patroon van onderlinge strijd tussen partijen te doorbreken.
3.9
Bij (tussen)beschikking van 12 mei 2015 heeft de rechtbank een raadsonderzoek gelast met betrekking tot de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen en elke verdere beslissing aangehouden. De raad heeft op 11 september 2015 rapport uitgebracht waarin is geconcludeerd en geadviseerd om op dit moment geen omgangsregeling vast te stellen tussen de vader de kinderen.
3.1
Bij (eind)beschikking van 22 december 2015 heeft de rechtbank het advies van de raad overgenomen en alle verzoeken afgewezen. Daartoe is, kort samengevat, overwogen dat de vader eerst met professionele hulp aan zijn persoonlijke problematiek dient te werken en aandacht dient te besteden aan de rol die hij als ouder heeft bij de opvoeding van de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader verzoekt het hof, zoals ter zitting namens hem is toegelicht, om in afwijking van het petitum in het beroepschrift de voormelde eindbeschikking van de rechtbank van 22 december 2015 te vernietigen, maar niet de daaraan voorafgaande tussenbeschikkingen. Hij verzoekt voorts, samengevat, zijn verzoeken toe te wijzen en de verzoeken van de moeder af te wijzen.
4.2
De moeder heeft in haar verweerschrift het verzoek van de vader in hoger beroep bestreden en het hof verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Uit de overwegingen van de rechtbank in de eindbeschikking kan worden afgeleid dat de rechtbank heeft bedoeld om de zorgregeling te beëindigen, hoewel het dictum daarmee niet overeenstemt. Omdat partijen ter zitting een inhoudelijke beslissing wensten omtrent de in geding zijnde zorgregeling, heeft de moeder met het oog daarop met instemming van de vader - op de voet van de artikelen 130 jo. 283 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) – haar inleidend verzoek in hoger beroep gewijzigd aldus dat is verzocht de geldende zorgregeling te beëindigen dan wel op te schorten. Het hof acht deze aanpassing van het verzoek toelaatbaar en niet in strijd met de goede procesorde, mede gelet op de aard van het onderliggende geschil.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:253a lid 2, aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank op verzoek van (een van) de ouders een regeling vaststellen inzake de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om contact met het kind te hebben. Dit kan slechts als de gronden genoemd in artikel 377a, derde lid, daartoe aanleiding geven, welke gronden als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige (artikel 1:253a lid 2 jo. art. 1:377a lid 3 BW).
5.2
De vader heeft in zijn beroepschrift één grief aangevoerd tegen de beschikking van de rechtbank van 22 december 2015, die luidt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een zorgregeling tussen de vader en de kinderen op dit moment niet in het belang van de kinderen is. Ter toelichting is opgemerkt dat de vader grote moeite heeft met de beslissing van de rechtbank. De vader heeft forse gezondheidsklachten en het is maar de vraag hoe lang hij nog te gaan heeft. Hij wenst dan ook niets liever dan contact te hebben met zijn kinderen op welke wijze dan ook. Dat zou volgens de vader aanvankelijk begeleid kunnen worden als waarborg voor de door de raad gesignaleerde problematiek. [de minderjarige3] heeft volgens de vader aangegeven wel open te staan voor contact met de vader. De vader begrijpt dan ook niet goed waarom die mogelijkheid niet is onderzocht. Wat de vader betreft zou eerst met [de minderjarige3] een begin kunnen worden gemaakt voor contact om van daaruit verder te kijken wat de mogelijkheden zijn voor contact met de andere kinderen.
5.3
De moeder is van mening dat de beslissing van de rechtbank juist is geweest. De kern van de problematiek ligt volgens de moeder in het feit dat de vader psychische problemen heeft en eerst daaraan moet gaan werken. De kinderen hebben daar volgens de moeder last van mede omdat de vader hen belast met zijn frustraties over de moeder en hij de kinderen verantwoordelijkheid laat afleggen waarom zij op een contactmoment niet bij hem zijn gekomen. Dit heeft ertoe geleid dat [de minderjarige1] geen contact wil met de vader. Het gaat volgens de moeder nu goed met de kinderen en zij wil dat graag zo houden. Eerst wanneer de vader aan zijn problematiek heeft gewerkt kan er volgens de moeder een opening zijn om de contactregeling weer inhoud te geven. Ook wat betreft [de minderjarige3] is de moeder bezorgd dat hij slachtoffer zal worden van het gedrag van de vader als de vader niet eerst aan zijn problemen werkt. Voorkomen dient te worden volgens de moeder dat ook [de minderjarige3] beschadigd raakt.
5.4
Het hof overweegt dat omgang tussen een ouder en diens kind in zekere zin onlosmakelijk verbonden is met het ouderlijke gezag. Zonder die omgang is het immers lastig te overzien voor een ouder welke beslissingen in het belang van het kind zijn. De omgang tussen een met het gezag belaste ouder en diens kinderen kan daarom in beginsel slechts tijdelijk worden ontzegd in die zin dat in ieder geval na verloop van een jaar een nieuw verzoek kan worden ingediend om die omgang opnieuw te beoordelen.
5.5
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting ziet het hof aanleiding om de vader de omgang met de kinderen te ontzeggen met het oog op zwaarwegende belangen van de kinderen, waaronder met name begrepen hun (emotionele) veiligheid en ontwikkeling. De kinderen zijn ernstig gekwetst en zitten klem tussen de strijdende ouders. Het hof neemt in aanmerking dat uit een tot de stukken behorende brief van [E] aan BJZ Groningen van 3 december 2014 blijkt dat het [E] niet is gelukt om de ouders met elkaar in gesprek te brengen. Beide ouders reageerden voortdurend op elkaar en waren niet in staat om op redelijke wijze in te gaan op de argumenten van de ander. Met name bij de vader kon geen ingang worden gevonden voor samenwerking met de hulpverlening maar ook de moeder had moeite zich aan de afspraken te houden. Uiteindelijk heeft [E] geconcludeerd dat er geen enkele mogelijkheid was om de ouders een therapeutische behandeling te bieden in hun strijdmodel. De raad heeft in zijn rapport van 11 september 2015 geadviseerd om geen omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen. De raad geeft aan dat de wijze waarop de vader de kinderen psychisch onder druk zet onder meer door te dreigen met zelfmoord indien ze niet langskomen, hen te ondervragen over moeder en verbaal te keer te gaan tegen moeder en de politie in aanwezigheid van de kinderen, een ernstige bedreiging vormt voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. Het ontbreekt de vader aan inzicht wat de gevolgen hiervan zijn voor de kinderen. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank dat advies gevolgd.
5.6
Het hof is het met de rechtbank eens dat de vader eerst aan zijn persoonlijke problematiek dient te werken voordat omgang kan plaatsvinden. Tot nu toe heeft de vader geen blijk gegeven van probleeminzicht, noch van zelfinzicht of de bereidheid om aan zichzelf te werken in het belang van de kinderen. Ook is hij niet ter zitting verschenen. Deze ontkennende en afwerende houding van de vader is niet in het belang van de kinderen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben daarnaast uitdrukkelijk aangegeven geen contact met de vader te willen mede door de kwetsende wijze waarop de vader zich jegens hen heeft gedragen (bijvoorbeeld door uitlatingen te doen over zelfdoding en/of overlijden en het uithoren van de kinderen). Weliswaar heeft [de minderjarige3] niet zo'n uitgesproken weerstand tegen omgang met de vader maar het hof ziet geen aanleiding voor hem een uitzonderingspositie te creëren nu de kern van de problematiek ligt bij de vader en gebleken is dat [de minderjarige3] niet lekker in zijn vel zit en door de handelwijze van de vader kan worden beschadigd.
5.7
Het is op dit moment onbekend of en wanneer er aan de zijde van de vader een kentering komt in zijn houding en persoonlijke problematiek. Wel is het voor het hof duidelijk dat de kinderen behoefte hebben aan rust.

6.De slotsom

6.1
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 december 2015 waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de (toenmalige) rechtbank Groningen van 4 augustus 2009, voor zover daarin een omgangsregeling is vastgesteld en bepaalt dat er geen omgang zal zijn tussen de vader en de voormelde minderjarigen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G. Jonkman, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en H. Lenters, bijgestaan door mr. A.T. Harkema als griffier, en is op 6 december 2016 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.