Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing
€ 850,- per maand - in verband met het onderverhuren van deze woning. Niet is komen vast te staan dat de man en/of de vrouw ervan op de hoogte was of waren dat een hennepplantage werd gehouden in de woning aan de [b-straat] te [D] , nu beiden dit ontkennen, die wetenschap niet uit de stukken blijkt en hieromtrent geen bewijsaanbod is gedaan. Wat hier verder ook van zij, het hof acht aannemelijk dat partijen de inkomsten uit (onder)verhuur hebben besteed aan de gezinshuishouding. Uit de stukken en de behandeling ter zitting komt naar voren dat partijen een levensstijl hadden die niet passend was bij de hoogte van hun reguliere inkomsten. Zo woonden partijen in een woning waarvan de hypothecaire lasten niet in verhouding stonden tot hun inkomen. Ter zitting heeft de man erkend dat hij aan de hypotheekverstrekker onjuiste - te hoge - inkomensgegevens heeft doorgegeven, waardoor aan partijen een hypothecaire geldlening werd verstrekt van € 552.000,- voor de aankoop van de woning aan de [a-straat] te [D] . Onder de hiervoor genoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat de schuld aan Woningstichting [E] niet aan de man is verknocht.
€ 6.834,02 inzake de verkoop van het appartement die zij heeft voldaan de man de helft van dit bedrag aan haar verschuldigd is, ondanks het feit dat de woning voor de peildatum is overgedragen, aangezien de man niet wilde bijdragen en de saldi van de bankrekeningen van partijen niet zijn verdeeld. In het verweerschrift in het incidenteel appel heeft de vrouw vervolgens aangegeven dat het niet meer zoveel uitmaakt dat zij deze last volledig heeft voldaan en gedragen, nu zij in de schuldsanering zit. Gelet hierop dient het ervoor te worden gehouden dat de vrouw haar grief ten aanzien van de restschuld inzake het appartement aan de [c-straat] 324 vier hoog te [A] heeft ingetrokken. Derhalve behoeft deze grief geen verdere bespreking meer en zal haar verzoek op dit punt worden afgewezen.
€ 241,12;
€ 2.316,-, derhalve in totaal € 5.426,-. Derhalve zal het hof aldus bepalen.
€ 13.330,-, waarvan de man de (gesplitste) helft toekomt indien de polissen een splitsing toelaten, dan wel de helft van de per peildatum opgebouwde waarde indien splitsing niet mogelijk is.