Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de bewindvoerder,
verder te noemen: de broer van de rechthebbende,
verder te noemen: de zus van de rechthebbende.
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
Op grond van het tweede lid van artikel 1: 441 BW behoeft de bewindvoerder echter toestemming van de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat is of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter voor de volgende handelingen:
a. beschikken en aangaan van overeenkomsten tot beschikking over een onder het bewind staand goed, tenzij de handeling als een gewone beheersdaad kan worden beschouwd of krachtens rechterlijk bevel geschiedt;
b. een making of gift waaraan lasten of voorwaarden zijn verbonden, aannemen;
d. overeenkomen dat een boedel, waartoe de rechthebbende gerechtigd is, voor een bepaalde tijd onverdeeld wordt gelaten;
f. andere bij de instelling van het bewind of nadien aangewezen handelingen.
De rechthebbende is bekend met aangeboren fysieke beperkingen waardoor zij alleen haar hoofd en armen kan bewegen. Zij verblijft in een woonvorm van zorginstelling Siza te [woonplaats] alwaar zij 24 uur per dag zorg krijgt. Zij woont daar met haar partner met wie zij al jarenlang een affectieve relatie heeft. De rechthebbende werkt 5 dagdelen per week op een basisschool. Zij helpt daar de leerlingen van groep 3 en 4 met lezen en rekenen. Daarnaast is zij vrijwilligster in een buurthuis waar zij helpt met verschillende activiteiten. Door haar zwakke gezondheid is haar levensverwachting beperkt. De rechthebbende en haar partner hadden één grote wens en dat is met elkaar trouwen. Ze hebben allebei jaren gespaard om dit te kunnen bekostigen. Er blijken echter veel haken en ogen te zitten aan de huwelijkse staat vooral in de relatie tot de kosten van de zorg en hun recht op uitkering die beiden nodig hebben. In overleg met alle betrokkenen hebben zij daarom afgezien van een huwelijk. In plaats daarvan hebben zij op 5 juni 2015 een feest gegeven als ware het een huwelijksdag. Zij hebben afgesproken dat de kosten daarvan gelijkelijk door hen worden gedragen. De totale kosten zijn geschat op € 12.000,-, zodat ieder € 6.000,- zou dienen te dragen. Uit het bij de brief van 27 oktober 2015 overgelegde overzicht uitgaven bruiloft blijkt dat de totale uitgaven van de bruiloft € 9.102,- beliepen en dat de totale uitgaven voor de rechthebbende derhalve € 4.551,- bedroeg. Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de bewindvoerder haar verzoek verminderd tot dit bedrag.