ECLI:NL:GHARL:2015:9781

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
15/00012
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aftrekbaarheid van kosten voor een werkruimte in de woning van een belastingadviseur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, een belastingadviseur, tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de aftrekbaarheid van kosten voor een werkruimte in de woning van belanghebbende voor het jaar 2009. De Inspecteur had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij de kosten van de werkruimte niet in aftrek werden toegelaten omdat deze geen zelfstandig gedeelte van de woning zou vormen. De rechtbank Gelderland had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting heeft belanghebbende verklaard dat de feitelijke situatie van de werkruimte in 2009 niet anders was dan in eerdere jaren, waarin de rechtbank had geoordeeld dat de werkruimte geen zelfstandig gedeelte van de woning vormde. Het Hof heeft deze conclusie bevestigd, verwijzend naar eerdere uitspraken en de feitelijke omstandigheden van de werkruimte. Belanghebbende had ook kosten voor energielasten van computerapparatuur willen aftrekken, maar het Hof oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd voor een hoger bedrag dan door de Inspecteur voorgestelde aftrek van € 200.

Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de aanslag verminderd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 24.048. Tevens is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 972. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummer 15/00012
uitspraakdatum:
22 december 2015
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te
[Z](hierna: belanghebbende)
,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 november 2014, nummer AWB 14/2289, in het geding tussen belanghebbende en
de
Inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almelo(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.204 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.531. Verder is een bedrag van € 81 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 17 februari 2014 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 27 november 2014 ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 1 januari 2015 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft op 24 oktober 2015 een nader stuk ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2015 te Arnhem. Belanghebbende is daar vertegenwoordigd door haar echtgenoot [A] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C] .
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende drijft samen met haar echtgenoot in de vorm van een vennootschap onder firma een belastingadvies- en administratiekantoor. Belanghebbende is voor (afgerond) 40% gerechtigd tot de resultaten van de vennootschap onder firma.
2.2.
Het kantoor van de vennootschap onder firma is gevestigd op het woonadres van belanghebbende en haar echtgenoot. De werkzaamheden worden verricht vanuit een werkruimte in de woning. Deze werkruimte bevindt zich in het gedeelte van de woning waar oorspronkelijk, volgens de bouwtekening, een garage was gepland. De werkruimte heeft twee openslaande tuindeuren. De werkruimte is toegankelijk via een centrale hal die ook toegang biedt tot het woongedeelte
.In 2005 is in de centrale hal, waarvan de hoogte 260 cm is, tussen het woongedeelte en de werkruimte een multiplex tussenwand van 220 cm hoogte geplaatst met een afsluitbare deur. De hal geeft toegang tot een toilet met een wasbakje en een kraantje en de meterkast met een aftapkraantje voor de waterleiding. Ten opzichte van de tussenwand bevinden zowel het toilet en de meterkast, als de buitendeur zich aan de zijde van de werkruimte. In het woongedeelte van de woning is op de begane grond nog één ander toilet aanwezig in de badkamer.
2.3.
De nutsvoorzieningen voor de werkruimte en het woongedeelte lopen via één leiding. De centrale verwarming van de werkruimte en het woongedeelte is niet gescheiden. De werkruimte beschikt over een internetaansluiting. De woning en de werkruimte hebben gezamenlijk één ISDN-verbinding met verschillende telefoonnummers. Bij de buitendeur die toegang verschaft tot de centrale hal, bevindt zich een elektrische bel voor het woongedeelte en een aan de buitenkant bevestigde bel voor het kantoorgedeelte. Vanaf de weg loopt een voetpad richting voornoemde buitendeur. Aan de muur of in de tuin bevindt zich geen bord met daarop de naam van de vennootschap onder firma.
2.4.
De rechtbank Arnhem heeft bij uitspraak van 21 juli 2011 voor de jaren 2005 en 2006 geoordeeld dat voor wat betreft de werkruimte geen sprake is van een zelfstandig gedeelte van de woning en dat daarom de kosten van de werkruimte niet aftrekbaar zijn van de winst. Het gerechtshof Arnhem heeft deze uitspraak van de rechtbank Arnhem bij uitspraak van 30 mei 2012 bevestigd. De Hoge Raad heeft het tegen de uitspraak van het gerechtshof Arnhem ingestelde cassatieberoep onder verwijzing naar artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie ongegrond verklaard.
2.5.
Namens belanghebbende is ter zitting verklaard dat de feitelijke situatie ten aanzien van de werkruimte in 2009 niet anders is dan in 2005 en 2006.
2.6.
Belanghebbende heeft (ook) voor het jaar 2009 de kosten van de werkruimte ten laste van de winst gebracht en aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.678 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.083.
2.7.
Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de opgevoerde huisvestingskosten van € 1.938 die betrekking hebben op de werkruimte in de woning niet in aftrek toegelaten, omdat volgens de Inspecteur geen sprake is van een zelfstandig gedeelte van de woning.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de werkruimte een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt (zelfstandigheidscriterium) als bedoeld in artikel 3.16 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende haar inkomen hoofdzakelijk in de woning verwerft (inkomenscriterium).
3.2.
Indien de werkruimte niet een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt, is in geschil of de opgevoerde huisvestingskosten die betrekking hebben op de werkruimte in de woning wel in aftrek kunnen worden toegelaten naar gelang door derden gebruik wordt gemaakt van de werkruimte.
3.3.
Indien de werkruimte niet een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt, is verder in geschil in hoeverre de energielasten die betrekking hebben op de door belanghebbende in de werkruimte gebruikte computerapparatuur en dergelijke in aftrek kunnen worden toegelaten. Volgens belanghebbende dient 40% van € 1.352, ofwel € 540, in aanmerking te worden genomen. Volgens de Inspecteur kan slechts € 200 in aanmerking worden genomen.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2009.
3.5.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot een vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning overeenkomend met een extra aftrek van € 200.

4.Beoordeling van het geschil

Zelfstandigheid werkruimte
4.1.
In artikel 3.16 van de Wet IB 2001 is bepaald dat bij het bepalen van de winst niet in aftrek komen de kosten en lasten die verband houden met een werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, ten behoeve van de belastingplichtige zelf in zijn niet tot het ondernemingsvermogen behorende woning, tenzij de werkruimte een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt.
4.2.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de feitelijke situatie ten aanzien van de werkruimte in 2009 niet anders is dan in 2005 en 2006. Het Hof is daarom van oordeel dat de werkruimte in de woning van belanghebbende in 2009 net als in 2005 en 2006 niet een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt. Het Hof verwijst naar de onder 2.4. genoemde uitspraak van 30 mei 2012, waarin is beslist dat de werkruimte – behoudens een toiletkraantje en een aftapkraantje van de waterleiding – niet over een watervoorziening beschikt en evenmin – behoudens het toilet en de wasbak van het toiletkraantje – over een waterafvoer.
4.3.
Belanghebbende heeft een stuk ingebracht, inhoudende een proces-verbaal opgemaakt op 3 februari 2011 door mr. [D] , gerechtsdeurwaarder te [E] . In dit stuk wordt de feitelijke situatie beschreven ten aanzien van de woning van belanghebbende op 3 februari 2011. Het Hof is van oordeel dat dit stuk, nog ervan afgezien dat dit stuk niet de toestand in 2009 beschrijft, geen ander licht werpt op de feitelijke situatie met betrekking tot de woning zoals die is beschreven onder 2.2. en 2.3. hiervoor. De inbreng van dit stuk kan belanghebbende daarom niet baten.
4.4.
Nu de werkruimte geen zelfstandig gedeelte van de woning vormt, zijn de kosten en lasten die verband houden met de werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, op grond van artikel 3.16, eerste lid, van de Wet IB 2001 niet aftrekbaar. Het gelijk is derhalve in zoverre aan de Inspecteur.
Gebruik door derden
4.5.
Voor het geval de werkruimte niet een zelfstandig gedeelte van de woning vormt, betoogt belanghebbende dat de daarvoor opgevoerde kosten wel aftrekbaar zijn naar gelang door derden gebruik wordt gemaakt van de werkruimte, nu de aftrekbeperking van artikel 3.16 van de Wet IB 2001 alleen ziet op de belastingplichtige zelf. Belanghebbende wijst erop dat voor een bedrag van € 4.343 werk is uitbesteed aan derden. Deze werkzaamheden vinden volgens belanghebbende in belangrijke mate plaats in de werkruimte. Daarnaast wordt van de werkruimte gebruik gemaakt door bijvoorbeeld medewerkers van de Belastingdienst tijdens boekenonderzoeken, aldus belanghebbende.
4.6.
Het Hof is van oordeel dat deze stelling van belanghebbende niet kan slagen. Nu de Inspecteur onweersproken heeft gesteld dat er in de werkruimte twee bureaus staan en belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat op de momenten dat derden aanwezig zijn, de werkruimte voor haar of haar medefirmant niet meer te gebruiken is, is het Hof van oordeel dat de werkruimte aan belanghebbende ter beschikking is blijven staan.
4.7.
Daarnaast is belanghebbende er naar het oordeel van het Hof niet in geslaagd om op een concrete en consistente wijze uit te leggen hoeveel uren op jaarbasis door derden van de werkruimte gebruik wordt gemaakt en hoe dit gebruik zich verhoudt tot het gebruik dat door belanghebbende en haar medefirmant van de werkruimte wordt gemaakt.
Energielasten computerapparatuur
4.8.
Voor het geval de werkruimte niet een zelfstandig gedeelte van de woning vormt, betoogt belanghebbende voorts dat de energielasten die betrekking hebben op de door belanghebbende in de werkruimte gebruikte zakelijk geëtiketteerde computerapparatuur (hierna: de energielasten) wel in aftrek kunnen worden toegelaten. Volgens belanghebbende valt deze apparatuur niet onder de inrichting van de werkruimte. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij een aftrek claimt van 40% van € 1.352, ofwel € 540. Dit bedrag heeft belanghebbende berekend aan de hand van het totale elektriciteitsverbruik van de woning na aftrek van het gemiddelde elektriciteitsverbruik van een tweepersoonshuishouden in een vrijstaande woning.
4.9.
De Inspecteur onderschrijft ter zitting van het Hof het betoog van belanghebbende met betrekking tot de aftrekbaarheid van de energielasten. Deze lasten bedragen echter niet meer dan € 200, aldus de Inspecteur.
4.10.
Het Hof is van oordeel dat, nu belanghebbende een hoger bedrag aan energielasten wil aftrekken, het op haar weg ligt om dat hogere bedrag aannemelijk te maken. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende daarin niet is geslaagd. Een berekening van het in aftrek te brengen elektriciteitsverbruik van zakelijk geëtiketteerde computerapparatuur en dergelijke door vergelijking met het totale verbruik van een gemiddelde vrijstaande woning is te algemeen. Daarnaast wordt geen rekening gehouden met het niet aan computerapparatuur gerelateerde elektriciteitsverbruik in de werkruimte. Voorts gaat belanghebbende uit van een elektriciteitstarief inclusief omzetbelasting, terwijl de elektriciteitsnota gericht is aan de onderneming, zodat uitgegaan moet worden van een tarief exclusief omzetbelasting. Ten slotte neemt het Hof daarbij in aanmerking dat de aanvullende berekening die belanghebbende maakt door met behulp van tools op internet het elektriciteitsverbruik van de gemiddelde computer te berekenen te weinig inzichtelijk en te ruw is. Het gelijk is derhalve aan de Inspecteur, zodat een bedrag van € 200 in aftrek komt.
4.11.
Door de werking van de MKB-winstvrijstelling (artikel 3.79a Wet IB 2001, tekst 2009) en de Oudedagsreserve (artikel 3.68 Wet IB 2001, tekst 2009) leidt dit tot een € 156 lager vast te stellen belastbaar inkomen uit werk en woning.
Heffingsrente
4.12.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. De in rekening gebrachte heffingsrente zal daarom dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Belanghebbende vraagt vergoeding van verletkosten voor de gemachtigde. Zij berekent de reistijd en de tijd benodigd voor het bijwonen van de zitting op in totaal zes uren. Het Hof kent de gevraagde verletkosten toe en stelt deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op tweemaal 6 x € 81 is € 972. Van andere kosten is niet gebleken.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.048 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.531,
– vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 972,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 45 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 123 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Westerbaan voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst)
(J.J. Westerbaan)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 23 december 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.