ECLI:NL:GHARL:2015:9686

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
21-007009-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van hoger beroep in strafzaak met betrekking tot vonnis politierechter

In deze zaak heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, dat op 4 december 2013 was gewezen. Het hoger beroep werd ingesteld op 28 november 2014. De zaak kwam ter zitting van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2015, waar het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering strekte tot vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van 6 weken, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete van € 500, subsidiair 10 dagen hechtenis, alsook verbeurdverklaring van een in beslag genomen hond.

Echter, op 9 december 2015 heeft de verdachte aangegeven het hoger beroep te willen intrekken, voorafgaand aan de behandeling van de zaak op 10 december 2015. Het hof heeft vastgesteld dat de intrekking van het hoger beroep niet meer mogelijk was, aangezien dit uiterlijk tot de aanvang van de behandeling kon plaatsvinden, zoals bepaald in artikel 453, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Desondanks heeft het hof besloten toepassing te geven aan artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte zijn bezwaren tegen het vonnis niet wenste te handhaven en er geen redenen waren om de zaak inhoudelijk te behandelen.

Het hof heeft geconcludeerd dat de enkele omstandigheid dat de advocaat-generaal een hogere straf eist dan de eerste rechter heeft opgelegd, geen reden is om de zaak ambtshalve te beoordelen. Daarom heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep. De uitspraak vond plaats op 18 december 2015, waarbij de beslissing werd genomen door de voorzitter en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007009-14
Uitspraak d.d.: 18 december 2015

Arrest van de economische kamer

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 4 december 2013 met parketnummer 18-650811-12 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 december 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling ter zake van het ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, een geldboete van € 500,=, subsidiair 10 dagen hechtenis, en verbeurdverklaring van de in beslag genomen hond. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Namens verdachte is op 28 november 2014 hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Op 31 juli 2015 is het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aangevangen door de uitroeping van de zaak ter terechtzitting. Vervolgens is het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst. Bij akte intrekking rechtsmiddel van 9 december 2015, derhalve voorafgaande aan de behandeling van de zaak ter terechtzitting van 10 december 2015, heeft de verdachte te kennen gegeven dat hij het op 28 november 2014 ingestelde hoger beroep wil intrekken.
Ingevolge artikel 453, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kon de verdachte het hoger beroep uiterlijk tot de aanvang van de behandeling hiervan intrekken. Dit betekent dat intrekking op 9 december 2015 niet meer mogelijk was. Het hof ziet in deze zaak evenwel aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu gebleken is dat de verdachte zijn ingebrachte bezwaren tegen het hierboven genoemde vonnis niet wenst te handhaven en het hof geen redenen ziet om de zaak inhoudelijk te behandelen. De enkele omstandigheid dat de advocaat-generaal een hogere straf wil vorderen dan de eerste rechter heeft opgelegd, acht het hof, in aanmerking genomen dat de officier van justitie geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zelf hoger beroep in te stellen, in dit geval geen reden om de zaak ambtshalve te beoordelen. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 18 december 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.