ECLI:NL:GHARL:2015:9685

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
21-005456-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in ontnemingszaak na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel van 16 september 2014. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die oorspronkelijk was ingediend bij de economische kamer van de rechtbank. Echter, de behandeling van deze vordering vond plaats door de commune kamer van de rechtbank, die niet bevoegd was om hierover te oordelen. Het hof heeft vastgesteld dat de commune kamer de vordering ten onrechte heeft behandeld en heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Overijssel, specifiek naar de meervoudige economische kamer, om de vordering tot ontneming opnieuw te behandelen met inachtneming van het arrest van het hof. Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof en de eerdere zittingen in eerste aanleg. De veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, maar het hof oordeelde dat de behandeling door de commune kamer niet rechtsgeldig was. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de juiste bevoegdheid van de rechtbanken in ontnemingszaken en de noodzaak om de procedure correct te volgen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005456-14
Uitspraak d.d.: 10 december 2015
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van
16 september 2014 met parketnummer 07-996554-08 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 december 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, er toe strekkende dat het hof de
communekamer van de rechtbank Overijssel onbevoegd zal verklaren om recht te doen op de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. L.F. Jagtenberg, naar voren is gebracht.

De behandeling ter terechtzitting van de eerste rechter

Veroordeelde is in de strafzaak, op 12 november 2009 in eerste aanleg onder parketnummer 07-996554-08 en op 5 juni 2012 in hoger beroep onder parketnummer 24-002928-09, door de
economischekamer van de rechtbank, respectievelijk van het hof, veroordeeld.
De vordering tot ontneming d.d. 18 augustus 2011, gebaseerd op genoemde strafzaak, is (terecht) aangebracht ter terechtzitting van de meervoudige
economischestrafkamer van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 10 november 2011. Gelet hierop, alsmede in aanmerking genomen dat de strafzaak is beslist door de economische kamer van de rechtbank, respectievelijk van het hof, diende de vordering te worden behandeld door de economische kamer van de rechtbank.
Echter, uit de processen-verbaal van de zittingen van 10 november 2011, 2 februari 2012 en 12 november 2012 blijkt dat deze vordering is behandeld door de
communekamer van de rechtbank. Deze kamer heeft ook een tussenbeslissing gegeven, op 31 januari 2013, waarna de vordering vervolgens is behandeld op 17 september 2013, 12 december 2013 en 10 juni 2014, wederom telkens door de
communekamer. Het in hoger beroep betwiste ontnemingsvonnis d.d. 16 september 2014 is ook gegeven door de
communekamer. De aanvulling op dat ontnemingsvonnis is eveneens van de
communekamer afkomstig. Het hoger beroep is ook ingesteld, blijkens de akte, tegen een beslissing van de
communekamer.
Omdat de
communekamer van de rechtbank niet bevoegd was om de vordering van
18 augustus 2011 tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen te behandelen en daarop te beslissen, kan het vonnis van 16 september 2014 niet in stand blijven.
Gelet hierop, alsmede de omstandigheid dat de advocaat-generaal en de verdachte thans geen behandeling van de vordering door dit hof wensen, zal het hof de zaak met toepassing van artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering terugwijzen naar de rechtbank Overijssel ( meervoudige
economischekamer), teneinde, met inachtneming van dit arrest, na hernieuwde oproeping van de veroordeelde deze zaak op de bestaande vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel te behandelen en af te doen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel van 16 september 2014;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Overijssel (meervoudige
economischekamer), teneinde, met inachtneming van dit arrest en na hernieuwde oproeping van de veroordeelde, deze zaak op de bestaande vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel te behandelen en af te doen.
Aldus gewezen door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 10 december 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.