ECLI:NL:GHARL:2015:9681

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
200.172.413/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en hoofdverblijfplaats van minderjarigen in het kader van co-ouderschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en hoofdverblijfplaats van drie minderjarigen, geboren uit een inmiddels ontbonden huwelijk. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, had eerder verzocht om een gewijzigde zorgregeling, terwijl de vader, verzoeker in het incidenteel hoger beroep, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem wilde laten vaststellen. De rechtbank Midden-Nederland had op 30 maart 2015 de verzoeken van beide partijen afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier met elkaar te communiceren, wat in het belang van de kinderen niet wenselijk is. De kinderen hebben aangegeven dat zij zich klem voelen tussen hun ouders en hebben de wens geuit om een reguliere omgangsregeling te hebben in plaats van het huidige co-ouderschap. Het hof heeft de zorgen van de vader over de geschiktheid van de moeder als opvoeder niet gegrond bevonden, maar heeft wel erkend dat er zorgen zijn over de situatie van de kinderen.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en een nieuwe zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen eenmaal per veertien dagen van vrijdagavond tot zondagavond bij de vader verblijven, alsook de helft van de schoolvakanties en feestdagen. Deze beslissing is genomen in het belang van de kinderen, met als doel hen rust, stabiliteit en continuïteit te bieden in hun opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.172.413/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/335640/ FL RK 13-97)
beschikking van de familiekamer van 8 december 2015
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.A. de Munnik-Hoogendoorn, kantoorhoudend te Dronten,
tegen
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.H. Broeksema, kantoorhoudend te Zwolle.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
kantoorhoudend te Almere,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling of de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 3 oktober 2013, 11 september 2014, verbeterd bij beschikking van 1 oktober 2014 en 30 maart 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 19 juni 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 30 maart 2015. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een gewijzigde zorgregeling en daarbij rechtdoende een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen van eenmaal per veertien dagen een weekend, met in overleg extra weekenddagen tot er een totaal van maximaal veertien extra weekenddagen is, alsmede de helft van de schoolvakanties en de feestdagen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie vermeent juist te zijn. Ter zitting heeft de moeder haar verzoek gewijzigd, in die zin dat zij thans verzoekt een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen van een weekend per veertien dagen en de helft van de schoolvakanties en feestdagen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 10 augustus 2015, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden. Daarbij heeft de vader tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De vader verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de grieven van de moeder ongegrond te verklaren en in het incidenteel hoger beroep de beschikking van de rechtbank van 30 maart 2015 te vernietigen en te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader zullen hebben.
2.3
Daarop heeft de moeder in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 21 september 2015, waarin zij het hof verzoekt de grieven van de vader ongegrond te verklaren en daarmee de beschikking van de rechtbank van 30 maart 2015 intact te laten voor zover daarin bepaald is dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben.
2.4
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 21 juli 2015 een brief van 20 juli 2015 van de gecertificeerde instelling;
- op 24 juli 2015 een brief van 23 juli 2015 van mr. De Munnik-Hoogendoorn met bijlagen;
- op 4 augustus 2015 een journaalbericht van 31 juli 2015 van mr. De Munnik-Hoogendoorn
met bijlagen;
- op 21 september 2015 een journaalbericht van 18 september 2015 van
mr. De Munnik-Hoogendoorn met bijlage;
- op 16 oktober 2015 een journaalbericht van 15 oktober 2015 van
mr. De Munnik-Hoogendoorn met bijlage;
- op 2 november 2015 een journaalbericht van 30 oktober 2015 van
mr. De Munnik-Hoogendoorn met bijlage;
- op 6 november 2015 een journaalbericht van 5 november 2015 van
mr. De Munnik-Hoogendoorn met bijlagen;
- op 11 november 2015 een journaalbericht van 10 november 2015 van
mr. De Munnik-Hoogendoorn met bijlage;
- op 11 november 2015 een journaalbericht van 10 november 2015 van mr. Broeksema met
bijlage.
2.5
De minderjarigen [de minderjarige1] (hierna te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2001, en [de minderjarige2] (hierna te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2002, zijn op 19 november 2015 verschenen en buiten aanwezigheid van partijen door het hof gehoord. Zij hebben hierbij beiden een handgeschreven brief aan het hof overhandigd.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 19 november 2015 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn mevrouw
[C] (gezinsvoogd) en mevrouw [D] verschenen.
Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is - in het kader van zijn adviserende taak - de heer [E] verschenen.
Mr. De Munnik-Hoogendoorn heeft het woord ter zitting mede gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk tussen partijen zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] (hierna te noemen: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2004, geboren. Partijen zijn gezamenlijk met het gezag over de kinderen belast.
3.2
Bij beschikking van 16 juni 2010 heeft de (voormalige) rechtbank Zwolle-Lelystad, bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben en is er een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vastgelegd waarbij de kinderen op donderdag en vrijdag alsmede eens in de twee weken op de maandag en gedurende het weekeinde bij de vader verblijven. Voorts is vastgelegd dat de kinderen de helft van de zomervakantie samen bij ieder der ouders verblijven.
3.3
Bij verzoekschrift, bij de rechtbank binnengekomen op 11 januari 2013, heeft de vader - voor zover hier van belang - de rechtbank verzocht de beschikking van 16 juni 2010 te wijzigen en te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader zullen hebben.
3.4
Bij verweerschrift, bij de rechtbank binnengekomen op 26 maart 2013, heeft de moeder verweer gevoerd en de rechtbank bij wijze van zelfstandig verzoek verzocht de zorgregeling te wijzigen en een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen van eenmaal per veertien dagen, telkens van woensdagmiddag na schooltijd tot maandag 17.00 uur en de helft van de schoolvakanties en feestdagen in onderling overleg te bepalen, waarbij in de maand januari van het jaar een jaarplanning zal worden gemaakt in onderling overleg.
3.5
De vader heeft bij verweerschrift, bij de rechtbank binnengekomen op 8 mei 2013, de rechtbank verzocht het zelfstandig verzoek van de vrouw af te wijzen en te bepalen dat de kinderen eens in de veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot en met zondag 20.00 uur en de helft van de vakanties bij de vrouw verblijven, waarbij de vrouw de kinderen haalt en brengt.
3.6
Bij beschikking van 3 oktober 2013 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de raad verzocht om rapport en advies aan de rechtbank uit te brengen over de vaststelling van de hoofdverblijfplaats en de wijze waarop uitvoering moet worden gegeven aan de zorg- en informatieregeling.
3.7
De raad heeft de rechtbank bij rapport van 17 december 2013 geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] niet te wijzigen en om een zorgregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen van eenmaal per veertien dagen een weekend vanaf vrijdagmiddag na schooltijd tot zondagavond, waarbij de kinderen wekelijks op een vaste doordeweekse dag na schooltijd tot na de avondmaaltijd bij de vader zijn en een gelijke verdeling van de vakanties en feestdagen, waarbij de ouders tweemaal per jaar op vaste data de vakantieplanning vast leggen. De raad adviseert verder dat er minimaal één keer per week op een vaste dag bel- en / of Skypecontact tussen de vader en de kinderen is.
3.8
De moeder heeft haar verzoek vervolgens aangepast en de rechtbank verzocht een zorgregeling tussen de kinderen en de vader vast te leggen conform het advies van de raad.
3.9
Bij beschikking van 11 september 2014 heeft de rechtbank de raad nogmaals verzocht om rapport en advies uit te brengen, mede gelet op de verstreken tijd sinds het rapport van december 2013. De rechtbank wilde geïnformeerd worden over de huidige stand van zaken en de invloed van het achterwege blijven van door de raad geadviseerde hulpverlening, alsmede de eventuele consequenties van een en ander op de eerdere adviezen.
3.1
De raad heeft vervolgens nader onderzoek verricht en dit ambtshalve uitgebreid met een beschermingsonderzoek. Bij rapport van 8 december 2014 heeft de raad de kinderrechter verzocht de kinderen onder toezicht te stellen en de rechtbank geadviseerd om met betrekking tot het vaststellen van de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling de behandeling aan te houden voor een periode van zes maanden. In de tussenliggende periode kan de gezinsvoogd samen met de ouders duidelijkheid verkrijgen rond de voornemens van de moeder om te verhuizen naar Zeeland en de consequenties daarvan voor de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de omgangsregeling.
3.11
Bij beschikking van 29 december 2014 zijn de kinderen door de rechtbank onder toezicht gesteld voor de duur van zes maanden. Bij beschikking van 23 juni 2015 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 29 december 2015.
3.12
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van partijen afgewezen. Tevens is bij afzonderlijke beschikking van dezelfde datum het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming verhuizing met de kinderen te verlenen, afgewezen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Partijen zijn verdeeld over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
4.2
Voor het welslagen van een co-ouderschapsregeling is naar het oordeel van het hof noodzakelijk dat de ouders elkaar waarderen als opvoeder en goed kunnen communiceren om te voorkomen dat [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] klem komen te zitten. De ouders dienen in staat te zijn hun eventuele meningsverschillen ten aanzien van de opvoeding en verzorging door middel van gesprekken op te lossen dan wel te overbruggen. Hiertoe zijn partijen niet staat gebleken. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat partijen al tijden niet in staat zijn tot een goede en respectvolle onderlinge communicatie. Deze situatie is niet in het belang van de kinderen.
Uit zowel de rapportage van [F] als het gesprek met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is gebleken dat de kinderen zich klem en verloren voelen tussen de ouders. Er is in het verleden, onder meer vanuit de ondertoezichtstelling van de kinderen, getracht de onderlinge verhouding tussen partijen te verbeteren, maar niettemin blijft er sprake van een (heftige) strijd tussen partijen. De ouders zijn niet in staat om in het belang van de kinderen met elkaar te overleggen of om de kinderen buiten hun strijd te houden. Mede door de omstandigheid dat het vertrouwen van partijen in elkaar volledig ontbreekt, verwacht het hof niet dat hier op korte termijn verandering in zal komen. Te meer nu ook duidelijk is dat de GI niet meer inzet op verbetering van de communicatie tussen partijen. Naar het oordeel van het hof is duidelijk dat in deze situatie voor de kinderen de huidige zorgregeling niet langer tot de mogelijkheden behoort en dat het co-ouderschap tussen partijen in het belang van de kinderen gewijzigd dient te worden.
4.3
Het hof stelt, evenals de raad in zijn raadsrapporten, voorop dat beide partijen in beginsel geschikt zijn om de dagelijkse opvoedings- en verzorgingstaken op zich te nemen.
Het komt in de onderhavige zaak derhalve aan op een belangenafweging, waarbij ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de rechter alle omstandigheden van het geval in acht dient te nemen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben ten overstaan van het hof beiden duidelijk aangegeven te lijden onder de huidige situatie en een weekend omgangsregeling met de vader te willen hebben in plaats van het huidige co-ouderschap. Gezien de leeftijd van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is hun mening in deze van zwaarwegend belang. De raad heeft ter zitting van het hof zijn advies gewijzigd en heeft het hof geadviseerd om de huidige zorgregeling in het belang van de kinderen te wijzigen en een zorgregeling vast te stellen conform de wens van de kinderen.
4.4
De vader heeft aangegeven ervoor te vrezen dat hij uit beeld raakt als ouder van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] op het moment dat de zorgregeling wordt teruggebracht naar een reguliere omgangsregeling. Het hof is van oordeel dat dit geenszins het gevolg hoeft te zijn van het wijzigen van de huidige zorgregeling. De kwaliteit van het contact wordt niet per definitie bepaald door de frequentie van de contacten. Uit het onderzoek van de raad is gebleken dat alle drie de kinderen de vele wisselingen in de huidige regeling als belastend ervaren. Voor het hof is het dan ook evident dat daar een verandering in moet komen. De vader zal in deze de mening van zijn kinderen moeten (leren) respecteren alsook de rol van de moeder als (hoofd)opvoeder van de kinderen. De moeder zal op haar beurt de ontwikkeling van de banden van de kinderen met de vader actief moeten blijven bevorderen, onder meer door hem actief te betrekken bij de keuzes die voor de kinderen gemaakt moeten worden in de toekomst en de kinderen de ruimte te bieden om een vrij en onbelemmerd contact met de vader te hebben.
4.5
De vader heeft voorts aangegeven dat hij de moeder ongeschikt acht als opvoeder van de kinderen. Hij stelt dat hij al jaren aangeeft dat de moeder psychische problemen heeft en verzoekt daarom het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen. Het hof stelt vast dat er al jaren sprake is van bemoeienis van instanties die op de hoogte zijn van de bedenkingen van de vader over de psychische gesteldheid van de moeder, zoals de raad en de GI, en dat niet naar voren is gekomen dat de moeder dusdanig disfunctioneert dat zij geen goede opvoeder zou zijn voor de kinderen. De raad heeft in zijn rapportages juist aangegeven dat beide ouders geschikt zijn om voor de kinderen te zorgen, maar ziet bij beide ouders wel zorgen. Deze zorgen ten aanzien van de moeder zijn echter niet dusdanig dat het hof aanleiding ziet om reeds hierom het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader te bepalen.
Het gaat goed met de kinderen bij de moeder en de oudste kinderen geven juist aan meer bij de moeder te willen verblijven.
4.6
Gelet op het vorenstaande acht het hof het noodzakelijk dat er een regeling komt die de kinderen rust, stabiliteit en continuïteit geeft en die beter is afgestemd op de belangen en ontwikkelingstaken van de kinderen, met ook in acht neming van de echtsscheidingsstrijd waartussen zij verkeren. Het hof acht het meest in het belang van de kinderen dat de omgang tussen de vader en de kinderen teruggebracht wordt naar een reguliere omgangsregeling. Die regeling zal inhouden dat [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] eens in de veertien dagen van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 en de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader zullen zijn. Deze regeling komt ook tegemoet aan de wensen van de oudste twee kinderen.
4.7
Ten overvloede constateert het hof dat de beschikking van de rechtbank inconsistent is nu de rechtbank in overwegingen aangeeft dat de huidige zorgregeling te veel wisselingen kent en dat deze gewijzigd zou moeten worden, maar dit vervolgens in het dictum niet doet. Naar het oordeel van het hof had de rechtbank de zorgregeling moeten wijzigen en dit niet aan partijen moet overlaten, nu duidelijk is dat partijen hiertoe niet in staat zijn door de ernstig verstoorde onderlinge relatie.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, te vernietigen en te beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 30 maart 2015;
wijzigt de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 juni 2010 voor wat betreft de zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen en stelt een zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen vast, aldus dat [de minderjarige1] , geboren [in]
2001, [de minderjarige2] , geboren [in] 2002, en
[de minderjarige3] , geboren [in] 2004, eenmaal per veertien dagen van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 uur, almede de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de vader zullen verblijven;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W. Beversluis, mr. M.P. den Hollander en
mr. H.J. de Ruijter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 december 2015 in bijzijn van de griffier.