In deze zaak gaat het om een geschil over de waarde van een onroerende zaak op de waardepeildatum van 1 januari 2012. De heffingsambtenaar van de gemeente Dantumadiel had de waarde vastgesteld op € 142.000, waarop een aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) was opgelegd. De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak, ging in beroep tegen deze vaststelling, maar de rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep ongegrond. Hierop stelde de belanghebbende hoger beroep in bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 16 juni 2015 werd de staat van de onroerende zaak besproken, die in slechte staat van onderhoud verkeerde en als sloopwaardig werd beschouwd. De belanghebbende voerde aan dat de waarde te hoog was vastgesteld, terwijl de heffingsambtenaar de waarde verdedigde met een taxatiematrix. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waarde terecht was, en dat de waarde van de onroerende zaak moest worden verlaagd naar € 105.000. Het Hof concludeerde dat de verkoopprijs van een vergelijkingspand, dat in zeer slechte staat verkeerde en na aankoop was gesloopt, de beste onderbouwing voor de waarde vormde. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.