In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt, waarbij de veroordeelde in eerste aanleg was veroordeeld tot een bedrag van € 2.362,80. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 30 november 2015 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die het wederrechtelijk verkregen voordeel schatte op € 30.638,20. De veroordeelde heeft echter geen bewijs geleverd dat hij niets aan de kwekerij heeft overgehouden en is niet verschenen om zijn standpunt nader toe te lichten.
Het hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 31.000,00, gebaseerd op een berekening van de opbrengst van de hennepteelt, rekening houdend met de kosten. De berekening is als volgt: er zijn 267 moederplanten aangetroffen, waarvan per plant 15 stekken worden aangehouden, wat resulteert in 24.030 stekken. Na aftrek van de inbeslaggenomen stekken resteerden 11.880 stekken. De verkoopprijs per stek werd geschat op € 2,85, wat een totale opbrengst van € 33.858,00 opleverde. Na aftrek van de variabele kosten en afschrijvingskosten, kwam het hof tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 31.000,00 bedraagt.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op dit bedrag van € 31.000,00. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. R.H. Koning als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 14 december 2015.